Ware Christelijke Religie #665

Door Emanuel Swedenborg

Bestudeer deze passage

  
/ 853  
  

665. Hierna klonk uit de hemel een stem van de engelen die vlak boven ons waren: ‘Klimt hierheen op en wij zullen een van u, die naar het lichaam nog in de natuurlijke wereld is, vragen, wat men daar weet omtrent het geweten.’ We klommen op en nadat we naar binnen waren gegaan kwamen enige wijzen ons tegemoet die mij vroegen: ‘Wat weet men in uw wereld over het geweten?’ Ik antwoordde: ‘Laat ons, zo u wilt, neerdalen en we zullen zowel uit de leken als uit de geestelijken een aantal van diegenen kiezen die voor wijzen worden gehouden. Wij zullen recht onder u staan en hen ondervragen en u zult op deze wijze met eigen oren kunnen horen, wat ze zullen antwoorden.’ Zo gebeurde het, en een van de uitverkorenen nam een bazuin en liet deze weerklinken naar het zuiden, noorden, oosten en westen. Na verloop van een klein uur waren er zovelen bij elkaar gekomen, dat ze bijna de ruimte van een stadie vulden. Maar de engelen die boven ons waren schikten allen in vier groepen, waarvan de ene uit staatslieden bestond, de tweede uit geleerden, de derde uit medici en de vierde uit geestelijken. Toen ze zo gerangschikt waren, zeiden we tegen hen: ‘Vergeeft ons dat we u samengeroepen hebben; de reden hiervan is deze, dat de engelen die recht boven ons zijn, vurig verlangen om te weten wat u in de wereld, waarin tevoren geweest bent, gedacht heeft over het geweten. En ook wat u daar nu over denkt, aangezien u nog de vorige voorstellingen over dergelijke dingen vasthoudt. Het is immers de engelen meegedeeld, dat de kennis ten aanzien van het geweten in de wereld onder de verloren kennis behoort.’ Hierop maakten we een aanvang en richtten ons eerst tot de groep die uit staatslieden bestond. We verzochten hen openhartig te zijn en als ze dat wilden, te zeggen wat zij gedacht hadden en wat ze vandaar nog dachten over het geweten. Hierop antwoordden ze, de een na de ander, en hun antwoorden kwamen samengevat hierop neer, dat ze niet beter wisten of het geweten is in zichzelf weten, dus bewust weten wat men nagestreefd, gedacht, gedaan en gesproken heeft. Maar wij zeiden tegen hen: ‘We hebben niet gevraagd naar de afleiding van het woord 'geweten', maar naar het geweten.’ Ze antwoordden: ‘Wat is het geweten anders dan de smart uit vooraf opgevatte vrees voor de gevaren, die eer en rijkdommen en ook de goede naam daardoor lopen. Maar deze smart wordt verstrooid door feestmalen en door bekers edele wijn, en door de gesprekken over de spelen van Venus en haar knaap.’ Hierop zeiden wij: ‘U maakt een grapje, zegt ons als u wilt, of iemand van u iets van angst uit een andere bron gevoeld heeft’. Ze antwoordden: ‘Wat andere bron; is niet de hele wereld als een theater, waarin eenieder zijn rol speelt, zoals toneelspelers die van hun? Wij bedrogen en leidden iedereen om de tuin met zijn eigen begeerte, de een met grapjes, de ander met vleierij, anderen met listen of geveinsde vriendschap, weer anderen met gehuichelde oprechtheid en nog weer anderen door politieke kunstgrepen en lokmiddelen. Hieruit komt voor ons geen smart van het gemoed voort, maar integendeel vrolijkheid en blijdschap, die we stil, met volle borst, maar toch vol uitademen. We hebben weliswaar door enkelen van onze klasse horen zeggen, dat af en toe een angst en beklemming als van het hart en de borst, en vandaar iets als een samentrekking van het gemoed over hen komt; maar toen ze hierover de apothekers raadpleegden, werd hun meegedeeld, dat dit voortspruit uit een zwartgallig vocht dat voortkomt uit de onverteerbare stoffen in de maag of uit een zieke toestand van de milt. We hebben ook gehoord dat sommigen van hen tot hun vroegere vrolijke stemmingen herstelden door middel van medicijnen.’ Nadat we dit gehoord hadden, richtten we ons tot de groep die uit geleerden bestond. Hieronder waren verscheidene bekwame natuurkundigen tot wie we het woord richtten: ‘U, die de wetenschappen bestudeerd heeft en daarom voor orakels van wijsheid wordt gehouden, zegt ons, zo u wilt, wat het geweten is.’ Ze antwoordden: ‘Wat is dat voor een onderwerp om te behandelen? We hebben inderdaad gehoord, dat bij sommigen droefenis, neerslachtigheid en angst voorkomt, die niet alleen de gastrische streken van het lichaam aantast, maar ook de gebieden van het gemoed. Wij geloven namelijk, dat de beide hersenen deze gebieden zijn. Daar deze uit opnemende vezels bestaan, en er een bepaald scherp vocht is, dat die vezels prikkelt, bijt en corrosie veroorzaakt, en vandaar de sfeer van de gedachten van het gemoed dermate drukt, dat het zich niet kan uitstorten in enige verlustiging die uit variatie voortkomt. Het gevolg hiervan is dat de mens slechts op één ding de aandacht vestigt, waardoor de spankracht en de veerkracht van deze vezels te gronde gaat. Vandaar die weerspannigheid en stijfheid, waardoor de onregelmatige beweging van de levensgeesten ontstaat, die door de medici ataxie 1 wordt genoemd en ook een afneming in hun functies, die lipothymie wordt genoemd. In één woord, het gemoed is dan als het ware door vijandelijke benden bezet en kan zich dan nergens heen wenden zoals een vastgespijkerd wiel of een schip dat op een zandbank is vastgelopen. Dergelijke beklemmingen van het gemoed en daardoor van de borst overvallen hen, bij wie de heersende liefde een verlies leed. Als deze liefde wordt aangevallen, trekken de hersenvezels zich samen en deze samentrekking verhindert, dat het gemoed zijn vrije gang gaat en op verschillende manieren genoegens vindt. Wanneer zulke mensen zich in zo'n crisis bevinden, worden ze, ieder naar zijn temperament, door verschillende soorten van fantasieën, krankzinnigheden en deliria overvallen; sommigen ook door hersenaandoeningen in godsdienstige dingen, die zij gewetenskwellingen noemen.’ Hierna keerden we ons tot de derde groep, die uit medici bestond, waaronder ook chirurgen en apothekers waren. We zeiden: ‘Misschien weet u wat het geweten is; of het een aangrijpende pijn is die zowel het hoofd als het parenchyma van het hart aantast, en vandaar de daaronder liggende streken, die van de boven- en onderbuik, dan wel iets anders?’ Ze antwoordden: ‘Het geweten is niets anders dan zo'n pijn; wij kennen de oorsprongen ervan beter dan ieder ander, want er zijn verwante ziekten, die de organische delen van het lichaam aangrijpen en ook die van het hoofd. Als gevolg daarvan ook het gemoed, aangezien dit in de organische delen van de hersenen zetelt als een spin in het middelpunt van de draden van haar web, door middel waarvan het op dezelfde wijze uit- en rondloopt. Deze ziekten noemen wij organische ziekten, en diegene daarvan die van tijd tot tijd terugkeren, chronische ziekten. Maar zulk een pijn, als ons door de zieken beschreven wordt met gewetenspijn, is niets anders dan een hypochondrische 2 ziekte, die eerst de milt, daarna de alvleesklier en de darmscheil van hun eigen functies berooft. Daaruit komen de maagziekten voort, waardoor een verslechtering van de sappen ontstaat; want er vindt een druk rond de maagmond plaats, die maagkramp wordt genoemd. Hieruit komen de vochten voort die met zwarte, gele of groene gal doortrokken zijn, waardoor de kleinste bloedvaten, die men haarvaten noemt, worden verstopt. Dit heeft cachexie 3 , atrofie 4 en vergroeiingen als gevolg, en ook peripneumonia notha 5 door taai slijm en een etterige en bijtende lymfe in de gehele bloedmassa. Dergelijke dingen vloeien ook voort uit de uitstorting van etter in het bloed en in het waterige deel daarvan, tengevolge van het opengaan van etterzakjes, zweren en ettergezwellen in het lichaam. Als dit bloed door de keelslagaders in het hoofd omhoog stijgt, schuurt, knaagt en vreet het aan het mergachtige en de bastachtige delen en de vliezen van de hersenen, en verwekt zo pijnen die gewetenspijnen genoemd worden.’ Toen we dit allemaal gehoord hadden zeiden we tegen hen: ‘U spreekt de taal van Hippocrates 6 en Galenus 7 ; dit is Grieks voor ons; wij verstaan het niet; we vroegen niet naar deze ziekten, maar naar het geweten, dat alleen tot het gemoed behoort.’ Zij zeiden: ‘De ziekten van het gemoed en de ziekten van het hoofd zijn dezelfde. De laatste stijgen uit het lichaam op, want hoofd en lichaam hangen samen als de twee verdiepingen van één huis, waartussen een trap is, waarlangs men opklimt en neerdaalt. Wij weten daarom, dat de staat van het gemoed onafscheidelijk afhangt van de staat van het lichaam; maar wij hebben deze zware drukkingen of hoofdpijnen, die u, naar wij begrijpen, onder gewetenspijnen verstaat, genezen, sommige door wondpleisters en trekpleisters, sommige door aftreksels en emulsies en sommige door prikkelende en door pijnstillende middelen.’ Toen we dus nog meer van dergelijke dingen van hen hadden gehoord, draaiden we ons om en richtten ons tot de geestelijken en zeiden: ‘U weet wat het geweten is; zegt u het dus en onderricht daarmee de aanwezigen.’ Ze antwoordden: ‘Wat het geweten is, weten we en weten we niet. Wij hebben geloofd dat het de wroeging is, die de uitverkiezing voorafgaat, dat wil zeggen, het moment waarop de mens met geloof begiftigd wordt, waardoor hij een nieuw hart en een nieuwe geest krijgt en hij wordt wederverwekt. Maar we hebben bemerkt dat maar weinigen deze wroeging ervaren, slechts een enkeling voelt enige vrees en vandaar een angst voor het helse vuur. Nauwelijks was er iemand die vrees had voor de zonden en vandaar voor de gerechte toorn van God. Maar wij, biechtvaders, hebben hen genezen door het evangelie, dat Christus door het lijden aan het kruis de verdoemenis heeft weggenomen, en zo het helse vuur uitgeblust. Zo heeft Hij de hemel geopend voor hen die gezegend worden met het geloof, waarin de toerekening van de verdienste van de Zoon van God gegrift is. Bovendien bestaan er in verschillende godsdiensten, zowel in de ware als in de fanatieke, personen met een teergevoelig geweten, die zich bezwaren maken in de dingen van het heil, niet alleen in de essentiële, maar ook in de formele, en ook in de dingen van geen belang. Daarom weten wij, zoals we tevoren zeiden, dat er een geweten is, maar wat en hoedanig het ware geweten is, dat bovenal geestelijk moet zijn, weten wij niet.

Voetnoten:

1. NCBS Editor's Note: There appeared to be a footnote here but footnote text was missing from the source document.
2. NCBS Editor's Note: There appeared to be a footnote here but footnote text was missing from the source document.
3. NCBS Editor's Note: There appeared to be a footnote here but footnote text was missing from the source document.
4. NCBS Editor's Note: There appeared to be a footnote here but footnote text was missing from the source document.
5. NCBS Editor's Note: There appeared to be a footnote here but footnote text was missing from the source document.
6. NCBS Editor's Note: There appeared to be a footnote here but footnote text was missing from the source document.
7. NCBS Editor's Note: There appeared to be a footnote here but footnote text was missing from the source document.

  
/ 853  
  

Swedenborg Boekhuis Baarle Nassau, Netherlands Nederlandse vertaling door Henk Weevers 2010. Link markup by NCBSP.