Ware Christelijke Religie #126

Door Emanuel Swedenborg

Bestudeer deze passage

  
/ 853  
  

126. 6. Het lijden aan het kruis was de laatste verzoeking die de Heer, als de grootste Profeet, doorstond, en dit was het middel ter verheerlijking van Zijn Menselijke, dat wil zeggen, ter vereniging met het Goddelijk Zijn van de Vader, en niet de Verlossing. Er zijn twee dingen ter wille waarvan de Heer in de wereld kwam, en waardoor Hij de mensen en de engelen redde, namelijk: de Verlossing en de Verheerlijking van Zijn Menselijke. Deze twee dingen zijn onderling onderscheiden, maar toch maken zij voor de zaligmaking één uit. Wat de verlossing is, werd in de voorgaande artikelen aangetoond, namelijk dat dit de strijd was tegen de hellen en de onderwerping daarvan, en daarna de ordening van de hemelen. De verheerlijking is echter de vereniging van het Menselijke van de Heer met het Goddelijke van Zijn Vader. Dit geschiedde geleidelijk en kwam volledig tot stand door het lijden aan het kruis. Want ieder mens moet van zijn kant tot God naderen, en voor zoveel de mens nadert, treedt God van Zijn zijde binnen. Het is hiermee net zo gesteld als met een tempel; deze moet eerst gebouwd worden en dit vindt plaats met mensenhanden; en daarna moet hij ingewijd worden; en tenslotte moet gebeden worden, dat God tegenwoordig zal zijn en Zich daar zal verenigen met de Kerk. Dat de Vereniging zelf volledig werd door het lijden aan het kruis, komt omdat het de laatste verzoeking was, die de Heer in de wereld onderging, en door de verzoekingen geschiedt de verbinding. Want in de verzoekingen wordt de mens schijnbaar aan zichzelf alleen overgelaten, hoewel hij niet verlaten is, want dan is God in zijn binnenste dingen het allermeest tegenwoordig en ondersteunt Hij hem. Wanneer dan ook iemand in de verzoeking overwint, wordt hij in het binnenste met God verbonden; en zo werd de Heer toen in het binnenste met God Zijn Vader verenigd. Dat de Heer in het lijden aan het kruis aan Zichzelf was overgelaten, blijkt uit Zijn uitroep aan het kruis: ‘God, waarom hebt Gij Mij verlaten’, alsmede uit de volgende woorden van de Heer:

‘Niemand neemt de ziel van Mij, maar Ik leg deze van Mijzelf af; Ik heb macht, dezelve af te leggen, en Ik heb macht dezelve wederom te nemen; dit gebod heb Ik van Mijn Vader ontvangen’, (Johannes 10:18).

Hieruit kan nu blijken dat de Heer niet ten aanzien van het Goddelijke heeft geleden, maar ten aanzien van het Menselijke geleden heeft, en dat toen de binnenste en dus volledige vereniging plaats vond. Dit kan daarmee verduidelijkt worden, dat wanneer de mens ten aanzien van het lichaam lijdt, zijn ziel niet lijdt, maar alleen bedroefd is; maar God neemt deze droefenis na de overwinning weg en wist ze af, zoals iemand de tranen uit zijn ogen wist.

  
/ 853  
  

Swedenborg Boekhuis Baarle Nassau, Netherlands Nederlandse vertaling door Henk Weevers 2010. Link markup by NCBSP.