134. De mens heeft een geweten van het goede en een geweten van het gerechte. Het geweten van het goede is het geweten van de inwendige mens, en het geweten van het gerechte is het geweten van de uitwendige mens. Het geweten van het goede is het handelen volgens de geboden van het geloof vanuit de inwendige aandoening. Maar het geweten van het gerechte is handelen volgens de burgerlijke en de zedelijke wetten vanuit de uitwendige aandoening. Zij die het geweten van het goede hebben, hebben eveneens het geweten van het gerechte, maar zij die slechts het geweten van het gerechte hebben, zijn in het vermogen het geweten van het goede op te nemen; en zij nemen het ook op wanneer zij zijn onderricht.