Over de Goddelijke Liefde #20

Door Emanuel Swedenborg

Bestudeer deze passage

  
/ 21  
  

20. De liefde brengt warmte voort.

Dit is omdat de liefde het leven zelf is, en de levende kracht van alle dingen die in de algehele wereld zijn.

Nergens anders vandaan is de oorsprong van alle strevingen, krachten, activiteiten en bewegingen in de natuur, dan vanuit de Goddelijke Liefde, die de Heer is, Die in de hemelen vóór de engelen verschijnt als Zon.

Dat de liefde iets anders is en de warmte iets anders, staat duidelijk vast uit het onderscheid van het ene en het andere in de engel en in de mens.

Vanuit de liefde wil en denkt de engel, en doorvat hij en is wijs, en voelt hij binnen in zich het gezegende en het heilrijke, en heeft hij eveneens lief, eender de mens die deze dingen in het gemoed voelt.

In het lichaam echter voelt de een en de ander het warme, en dit zonder het gezegende en het heilrijke; daaruit blijkt dat de warmte de uitwerking is van de activiteit van het leven of van de liefde.

Dat de warmte de uitwerking van de liefde is, kan uit vele dingen vast- staan, zoals dat de mens uit de binnenste dingen warm wordt volgens de liefden van zijn leven, ook midden in de winter, en dat de warmte van de zon van de wereld met die warmte niets gemeen heeft.

Volgens het aanwassen van de liefde wordt hij warm, ontsteekt en ontvlamt; en volgens de afnemingen wordt hij koud verstart en sterft af, aldus geheel en al volgens de activiteiten van de liefde.

Iets eenders is ook het geval bij de dieren van de aarde en de gevleugelde dingen van de hemel; deze en gene gloeien in midwinter soms meer dan in midzomer; dan immers trilt hun hart, gloeit het bloed, wordt de vezel warm, en elk kleinste met elk grootste vervult zijn vitale functies, en deze warmte is niet van uit de zon, maar vanuit het leven van hun ziel, zijnde de aandoening.

Dat de liefde warmte voortbrengt, is omdat zij het leven van alle krachten in het heelal is; en dit kan de opnemende substaties die geschapen zijn, niet binnengaan, tenzij door middel van een actieve, dat de warmte is.

De Heer heeft Zich in de schepping van het heelal alle middelen bereid van eersten tot aan laatsten toe, door welke Hij in elke graad nutten zou voortbrengen; en het universele middel en het naaste van de verbinding, is de warmte, waarin het wezen van de activiteit van de liefde kan ontstaan.

Omdat de warmte het naast uit de liefde ontstaat, is er dus overeenstemming tussen de liefde en de warmte; er is immers overeenstemming tussen elke oorzaak en uitwerking.

Vanuit de overeenstemming is het, dat de Zon van de hemel, die de Heer is, als vurig verschijnt; voorts dat de daaruit voortgaande liefde door de engelen wordt doorvat zoals warmte; eender dat de Goddelijke Wijsheid van de Heer in de hemelen verschijnt zoals licht; en eveneens dat het aangezicht van de Heer blonk, toen Hij van gedaante was veranderd, zoals de zon, Matth. 17:2.

Vanwege die overeenstemming is het dat het heilige van de liefde van de Heer werd uitgebeeld door het vuur van het altaar, en door het vuur in de lampen van de kandelaar in de tabernakel.

Voorts dat de Heer in vuur op de berg Sinai verschenen is, en eveneens in de vlam van het vuur in de nacht boven het tabernakel; en dat vandaar verscheidene natiën het vuur gewijd maakten, en dat zij daarover maagden aanstelden, die in Rome de Vestaalse werden genoemd.

Vanwege die overeenstemming is het, dat in het Woord onder het vuur en onder de vlam op vele plaatsen de liefde wordt verstaan; voorts dat het vanuit de innerlijke doorvatting van die overeenstemming is, dat wij bidden dat het gewijde vuur onze harten mag ontsteken, waaronder de heilige liefde wordt verstaan.

Vanwege dezelfde overeenstemming is het, dat de hemelse liefde vanuit de verte verschijnt zoals vuur in de hemel; en daarom ook zei de Heer dat de gerechten zuilen blinken als de zon in het Koninkrijk van de Vader, Matth. 13:43; eveneens dat de helse liefde vanuit de verte verschijnt zoals vuur in de hel, waarover men zie in het werk ‘Over de Hemel en de Hel, n 566-575.

  
/ 21  
  

Naar de Nederlandse vertaling van Anton Zelling 1969, gemoderniseerd door Guus Janssens. Digitale uitgave - Swedenborg Boekhuis - 2006.