Engelenwijsheid over de Goddelijke Liefde en de Goddelijke Wijsheid #351

Door Emanuel Swedenborg

Bestudeer deze passage

  
/ 432  
  

351. Degenen die in de Goddelijke werking in de afzonderlijke dingen van de natuur geloven, kunnen zich vanuit zeer vele dingen die zij in de natuur zien, bevestigen voor het Goddelijke, evenals, ja zelfs meer dan diegenen die zich voor de natuur bevestigen, want degenen die zich voor het Goddelijke bevestigen, geven aandacht aan de wonderbaarlijke dingen die worden getoond in de voortbrengingen van zowel de plantaardige dingen als van de dieren. In de voortbrengingen van de plantaardige dingen: dat vanuit een in de aarde geworpen zaadje een wortel uitgaat, door de wortel een stam en achtereenvolgens: twijgen, bladeren, bloemen, vruchten, tot aan nieuwe zaden; geheel alsof het zaad de orde van de opeenvolging wist of het proces waarin het zich vernieuwen moet. Welk redelijk mens kan denken dat de zon, die zuiver vuur is, dit weet, of het haar warmte en haar licht kan ingeven dat zij zulke dingen uitwerkt; voorts dat zij de wonderbaarlijke dingen daarin kan vormen en nut bedoelen. De mens van wie het redelijke is verhoogd, kan wanneer hij die dingen ziet en overweegt, niet anders denken dan dat zij zijn uit Hemzelf die oneindige wijsheid heeft, dus uit God. Degenen die het Goddelijke erkennen, zien en denken het eveneens, maar diegenen die niet erkennen, zien en denken het niet omdat zij niet willen; en zo laten zij hun redelijke neer in het zinlijke, dat al zijn ideeën trekt vanuit het schijnsel waarin de zinnen van het lichaam zijn en de begoochelingen daarvan bevestigt en zegt: ‘Ziet u niet de zon door haar warmte en haar licht deze dingen werken; wat is iets dat u niet ziet, is dat wel iets? Degenen die zich bevestigen voor het Goddelijke geven aandacht aan de wonderlijke dingen die worden aanschouwd in de voortbrengingen van de dieren. Hier wil ik alleen die in de eieren vermelden, dat daarin het kuiken verborgen ligt in zijn zaad of inzet met al het vereiste tot aan de ontsluiting en eveneens met alle voortgang na de ontsluiting totdat het een vogel of ander vliegend wezen wordt in de vorm van de verwekker. Indien hij dan aandacht geeft aan de vorm, dat die zodanig is dat hij als hij hoog denkt, niet anders kan dan in verbazing komen, als dat er in de kleinste van hen zoals in de grootste, ja zelfs in de onzichtbare, zoals in de zichtbare, zinorganen zijn, welke zijn: gezicht, reuk, smaak, tast, verder beweegorganen zoals spieren, want zij vliegen en lopen, alsmede ingewanden rondom het hart en longen, die geactiveerd worden uit de hersenen. Dat de kleinste insecten zich ook in zulke dingen verheugen, is bekend uit het ontleden ervan en is door sommigen beschreven, voornamelijk door Swammerdam in de ‘Bijbels der Natuur’ van hem. Wie alle dingen aan de natuur toeschrijven, zien weliswaar zulke dingen, maar zij denken slechts dat zij zijn en zeggen dat de natuur ze voortbrengt en dit zeggen ze omdat zij het gemoed hebben afgekeerd van te denken over het Goddelijke; en zij die zich hebben afgekeerd, kunnen als zij de wonderbaarlijke dingen in de natuur zien, niet redelijk, te minder geestelijk denken, maar denken zinlijk en stoffelijk, en dan denken zij in de natuur uit de natuur, en niet erboven, eender zoals diegenen doen die in de hel zijn, alleen met dit verschil met de beesten dat zij over redelijkheid beschikken, dat wil zeggen, dat zij kunnen verstaan en zo anders denken indien zij willen.

  
/ 432  
  

Published by Swedenborg Boekhuis.