81. De boze dingen die de mens geoorloofd acht, hoewel hij ze niet doet, worden hem ook toegeëigend, want het geoorloofde in het denken is vanuit de wil, er is immers instemming. Daarom, wanneer de mens enig boze geoorloofd acht, verwijdert hij de inwendige band daarvoor en wordt hij er alleen vanaf gehouden dat te doen door de uitwendige banden, zoals vrees, en omdat de geest van de mens dat boze begunstigt, doet hij het daarom vanuit het geoorloofde als de uitwendige banden zijn verwijderd. Intussen doet hij het in zijn geest aanhoudend, maar hiervoor zie men de ‘Leer des Levens voor Nova Hierosolyma’, n. 108-113.