71. Het is een wet van de Goddelijke Voorzienigheid dat de mens vanuit het vrije volgens de rede zal handelen.
De mens heeft de vrijheid van denken en willen zoals het hem belieft, maar het is bekend dat hij niet heeft de vrijheid van spreken al wat hij denkt, noch de vrijheid van doen al wat hij wil. Daarom is de vrijheid die hier wordt verstaan, het geestelijk vrije en niet het natuurlijke, tenzij wanneer zij één maken; denken immers en willen is geestelijk, maar spreken en doen is natuurlijk. Ze worden ook duidelijk bij de mens onderscheiden; want de mens kan denken wat hij niet uitspreekt en willen wat hij niet doet; waaruit blijkt dat het geestelijke en het natuurlijke bij de mens onderscheiden zijn. Daarom kan de mens niet uit het ene in het andere overgaan dan alleen door begrenzing. Deze begrenzing kan vergeleken worden met een deur die eerst ontsloten en geopend moet worden. Maar deze deur staat als het ware open bij hen die vanuit de rede volgens de burgerlijke wetten van het koninkrijk en de zedelijke van het gezelschap denken en willen. Dezen immers spreken de dingen die zij denken en doen zoals zij willen; maar die deur is als het ware toegesloten bij hen die tegen die wetten denken en willen. Wie let op zijn willen en de daden daaruit, bemerkt dat een zodanige begrenzing optreedt, en soms meermalen in een enkel gesprek en in een enkele handeling. Deze dingen werden op dit punt vermeld opdat men zal weten dat onder handelen vanuit het vrije volgens de rede wordt verstaan: vrij denken en willen en vandaar vrij spreken en doen wat volgens de rede is.