Goddelijke Voorzienigheid #27

Door Emanuel Swedenborg

Bestudeer deze passage

  
/ 340  
  

27. De hemel is niet vanuit enige engelen, van de aanvang geschapen, en de hel is niet vanuit enige duivel die als ‘engel des lichts’ geschapen en uit de hemel neergeworpen werd, maar zowel de hemel als de hel zijn vanuit het menselijk geslacht; de hemel vanuit hen die in de liefde van het goede en daaruit in het verstand van het ware zijn en de hel vanuit hen die in de liefde van het boze en daaruit in het verstand van het valse zijn; dit werd mij door langdurig verkeer met engelen en geesten bekend gemaakt en bewezen, waarover men ook de dingen zie die in het werk ‘Hemel en Hel’, n. 311-316, werden getoond. Voorts die in het werkje ‘Het Laatste Gericht’, n. 14-27; en in de voortzetting over het Laatste Gericht en over de Geestelijke Wereld, van de aanvang tot het einde. Omdat nu de hemel vanuit het menselijk geslacht is en de hemel de samenwoning is met de Heer tot in het eeuwige, volgt dat deze voor de Heer het einddoel van de schepping was; en omdat dit het einddoel van de schepping was, is dit het einddoel van Zijn Goddelijke Voorzienigheid. De Heer heeft het heelal niet geschapen ter wille van Zich, maar ter wille van hen met wie Hij in de hemel zal zijn. De geestelijke liefde immers is zodanig dat zij aan de ander het hare wil geven; en voor zoveel zij het kan, is zij in haar Zijn, in haar Vrede, en in haar Gezegende; dit trekt de geestelijke liefde vanuit de Goddelijke Liefde van de Heer, welke op oneindige wijze zodanig is. Daar vandaan volgt dat de Goddelijke Liefde, en vandaar de Goddelijke Voorzienigheid, tot einddoel de hemel heeft, opdat deze zal bestaan uit mensen die engelen zijn geworden en die engelen worden, en aan wie Hij alle gezegende en gelukzalige dingen zal kunnen geven die van de liefde en van de wijsheid zijn, en die geven vanuit Zichzelf in hen. Ook kan Hij niet anders, omdat het beeld en de gelijkenis van Hemzelf uit de schepping in hen is. Het beeld in hen is de wijsheid, en de gelijkenis in hen is de liefde; en de Heer in hen is de liefde verenigd met de wijsheid en de wijsheid verenigd met de liefde, of, wat hetzelfde is, Hij is het goede verenigd met het ware en het ware verenigd met het goede; over welke vereniging in het voorgaande artikel werd gehandeld. Maar omdat men niet weet wat de hemel, in het gezamenlijke of bij de enkeling en wat de hemel in het bijzonder of bij iemand, is, voorts wat de hemel in de geestelijke wereld en wat de hemel in de natuurlijke wereld, en het evenwel, omdat dit het einddoel van de Goddelijke Voorzienigheid is, van belang is dit te weten, zal ik het hier in enig licht stellen, in deze orde: De hemel is de verbinding met de Heer. De mens is vanuit de schepping zodanig dat hij steeds nader verbonden kan worden met de Heer. De mens wordt, hoe nader hij wordt verbonden met de Heer, steeds wijzer. De mens wordt, hoe nader hij wordt verbonden met de Heer, steeds gelukzaliger. Het schijnt de mens toe, hoe nader hij wordt verbonden met de Heer, des te meer hij zich onderscheiden voelt in zichzelf is en toch duidelijker bemerkt dat hij van de Heer is.

  
/ 340  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, 2017, op www.swedenborg.nl