Goddelijke Voorzienigheid #224

Door Emanuel Swedenborg

Bestudeer deze passage

  
/ 340  
  

224. Wie kan niet zien dat het het innerlijke is waarvanuit het uitwendige bestaat; en dus het uitwendige zijn wezen heeft uit het innerlijke; en wie weet niet uit ondervinding dat het uitwendige anders kan verschijnen dan volgens het wezen ervan uit het innerlijke. Dit immers verschijnt duidelijk bij: huichelaars, vleiers en mensen die veinzen, en dat de mens een karakter dat niet van hem is, in uitwendige dingen kan voorliegen. Dit blijkt uit komedianten en toneelspelers; dezen immers weten koningen en keizers, zelfs engelen voor te stellen in geluid, spraak, aangezicht en gebaar, alsof zij die waren, terwijl zij toch niet anders dan toneelspelers zijn. Dit werd eveneens gezegd omdat de mens evenzo een vleier kan spelen zowel in de burgerlijke en de zedelijke dingen als in de geestelijke; en men weet ook dat velen zo doen. Wanneer dus het innerlijk in zijn wezen hels is en het uitwendige in zijn vorm geestelijk verschijnt, en evenwel het uitwendige zijn wezen trekt uit het innerlijke, zoals gezegd, is de vraag waar wel dat wezen in het uitwendige schuilt. Het verschijnt niet in het gebaar, noch in de klank van de stem, noch in de spraak, noch in het aangezicht, maar toch schuilt het innerlijk in deze vier. Dat het innerlijk daarin schuilt, blijkt duidelijk uit deze zelfde dingen in de geestelijke wereld; wanneer immers de mens vanuit de natuurlijke wereld in de geestelijke wereld komt, wat plaatsvindt als hij sterft, dan laat hij zijn uitwendige dingen met het lichaam achter en behoudt hij zijn innerlijke dingen, die hij in zijn geest had verborgen; en dan indien het innerlijke van hem hels is geweest, verschijnt hij zoals een duivel, zodanig als hij ook naar zijn geest is geweest toen hij nog in de wereld leefde. Wie erkent niet dat elk mens de uitwendige dingen met het lichaam achterlaat en intreedt in de innerlijke dingen wanneer hij een geest wordt. Aan deze dingen zal ik ook dit toevoegen, dat er in de geestelijke wereld vergemeenschapping is van de aandoeningen en het denken daaruit, vanwaar komt het dat niemand anders kan spreken dan zoals hij denkt. Voorts ook dat eenieder daar van aangezicht verandert en eender aan zijn aandoening wordt, zodat eveneens vanuit het aangezicht verschijnt hoedanig hij is. Het wordt de huichelaars soms gegeven anders te spreken dan zij denken, maar de klank van hun spraak is dan geheel in disharmonie met hun innerlijk denken, en aan deze disharmonie worden zij onderkend. Daaruit kan vaststaan dat het innerlijke schuilt in het geluid, de spraak, het aangezicht en het gebaar van het uitwendige en dat dit door de mensen in de natuurlijke wereld niet wordt bemerkt, maar duidelijk door de engelen in de geestelijke wereld.

  
/ 340  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, 2017, op www.swedenborg.nl