Over het Woord #13

Door Emanuel Swedenborg

Bestudeer deze passage

  
/ 26  
  

13. De middellijke openbaring, die geschiedt door het Woord, gaat de onmiddellijke openbaring, die plaats vindt door geesten, zeer ver te boven.

29. Geloofd wordt dat de mens meer verlicht én wijs zou kunnen worden als hij onmiddellijke openbaring had door gesprekken met geesten en met engelen, maar het tegendeel is het geval, want de verlichting door het Woord vindt plaats door een innerlijke weg, terwijl de verlichting door onmiddellijke openbaring geschiedt door een uiterlijken weg. De innerlijke weg is door de wil in het verstand, de uiterlijke weg is door het gehoor in het verstand. De mens wordt door het Woord verlicht uit de Heer voor zoveel de wil in het goede is, maar de mens kan door het gehoor worden onderricht en als het ware verlicht worden hoewel de wil in het boze is. Wat binnentreedt in het verstand bij de mens van wie de wil in het boze is, is niet binnen maar buiten hem; het is alleen in het geheugen, en niet in het leven; en hetgeen buiten de mens is en niet in zijn leven, wordt langzamerhand afgezonderd; en zo al niet vóór dan toch zeker na de dood. Immers, de wil die in het boze is werpt dat òf uit en verstikt dat, òf vervalst en profaneert dat; want de wil maakt het leven van de mensen, en werkt aanhoudend op het verstand, en dat wat vanuit het geheugen in het verstand is, beschouwt het als buiten te liggen. Omgekeerd werkt het verstand niet op de wil, maar leert slechts hoe de wil zal werken. Daarom, als de mens vanuit de hemel alle dingen wist die de engelen weten, of als hij alle dingen wist die in het Woord zijn, en voorts alle leren der kerken kende, en bovendien alles wat de kerkvaders geschreven en de concilies voorgeschreven hebben, maar zijn wil in het boze is, dan wordt hij desondanks na de dood beschouwd zoals iemand die niets weet, omdat hij niet wil wat hij weet. En omdat het boze het ware haat, werpt de mens dan zelf die dingen uit, en in hun plaats neemt hij vals dingen aan, die met het boze van zijn wil samenstemmen. Bovendien wordt noch aan enige geest noch aan enige engel verlof gegeven, mensen op deze aardbol te leren in de Goddelijke ware dingen, maar de Heer leert Zelf elke willekeurige mens door het Woord, en Hij leert voor zoveel als de mens uit Hem het goede in de wil opneemt, en hij neemt dit op voor zoveel als hij de boze dingen als zonden schuwt. Ieder mens is ook in gezelschap van geesten ten aanzien van zijn aandoeningen en de denkingen daaruit, waarin hij als het ware één is met hen. Daarom spreken de met de mens sprekende geesten vanuit de mens zijn aandoeningen en volgens die. De mens kan niet met anderen spreken tenzij de vorige gezelschappen waarin hij is, eerst verwijderd worden, hetgeen uitsluitend geschiedt door de hervorming van zijn wil. Omdat iedere mens in gezelschap is van geesten die in dezelfde religie zijn als hij, bevestigen de met hem sprekende geesten alle dingen die de mens tot zijn religie heeft gemaakt; dus enthousiaste geesten alle dingen van het enthousiasme bij die mens, en Quakeriaanse geesten alle dingen van Quakerisme, en Moraviaanse geesten alle dingen van Moravianisme, enzovoort. Vandaar zijn er bevestigingen van het valse die nooit uitgeroeid kunnen worden. Uit deze dingen blijkt dat de middellijke openbaring die door het Woord geschiedt, boven de onmiddellijke openbaring staat die door geesten geschiedt. Wat mij [Swedenborg] aangaat was het niet geoorloofd wat dan ook te nemen uit de mond van enig geest, noch uit de mond van enig engel, maar vanuit de mond van de Heer alleen.

  
/ 26  
  

Published by Swedenborg Boekhuis, in the Netherlands.