4353. En kuste hem; dat dit de innerlijke verbinding vanuit de liefde betekent, staat vast uit de betekenis van kussen, namelijk de verbinding vanuit liefde, nrs. 3573, 3574, 4215; hier de innerlijke verbinding. In dit vers wordt in het algemeen gehandeld over de verbinding van het Goddelijk Goede van het Natuurlijke, dat Ezau is, met het ware daar, dat Jakob is; in hetgeen volgt wordt echter over de verbinding in het bijzonder gehandeld. Wat die verbinding zelf aangaat, deze is het die de wederverwekking bij de mens maakt, want de mens wordt daardoor wederverwekt dat de ware dingen bij hem met het goede worden verbonden, dat wil zeggen, dat die dingen die van het geloof zijn, worden verbonden met die dingen die van de naastenliefde zijn; het proces wordt hier en in wat volgt ten volle beschreven. Er wordt weliswaar over de Heer gehandeld, hoe Hij Zijn Natuurlijke Goddelijk had gemaakt en dus hoe Hij het Goddelijk Goede had verenigd met het ware in het natuurlijke; maar omdat de wederverwekking van de mens het beeld van de verheerlijking van de Heer is, nrs. 3138, 3212, 3296, 3490, zo wordt ook in de innerlijke zin tevens daarover gehandeld; en omdat de wederverwekking in de idee van de mens kan vallen, maar niet zozeer de verheerlijking van de Heer, daarom mag deze door eerstgenoemde worden toegelicht. Uit wat werd ontvouwd, blijkt duidelijk dat de verbinding van het goede met de ware dingen, waardoor de wederverwekking plaatsvindt, steeds innerlijker en innerlijker voortgaat, dat wil zeggen dat de ware dingen geleidelijk innerlijker met het goede verbonden worden; want het einddoel van de wederverwekking is dat de innerlijke mens met de uiterlijke wordt verbonden, dus de geestelijke door het redelijke met het natuurlijke; zonder de verbinding van de een en de ander is er geen wederverwekking; ook kan die verbinding niet plaatsvinden voordat het goede eerst met de ware dingen in het natuurlijke verbonden is; het natuurlijke immers zal het vlak zijn en de dingen die in het natuurlijke zijn, zullen overeenstemmen; dit is de oorzaak waarom, wanneer het natuurlijke wordt wederverwekt, de verbinding van het goede met de ware dingen geleidelijk innerlijker wordt; want het geestelijke verbindt zich eerst met die dingen die de binnenste zijn in het natuurlijke en daarna door deze met die dingen die uiterlijker zijn. Ook kan het innerlijke van de mens zich niet verbinden met zijn uiterlijke, tenzij het ware in dit uiterlijke het goede van het ware wordt, dat wil zeggen, het ware met de wil en met de daad, nr. 4337; dan immers kunnen zij voor het eerst verbonden worden, want de Heer vloeit bij de mens in door de innerlijke mens en wel door het goede daar; het goede daar kan met het goede in de uiterlijke mens verbonden worden, niet echter het goede met het ware rechtstreeks; hieruit kan vaststaan dat het ware bij de mens eerst het ware met de wil en met de daad moet worden, dat wil zeggen, het goede van het ware, voordat de verbinding van het redelijke met het natuurlijke, of van de innerlijke mens met de uiterlijke, kan plaatsvinden. Hoe echter het ware het goede van het ware wordt, kan voor eenieder duidelijk zijn die daarop let; al het Goddelijk Ware schouwt deze twee geboden, namelijk God lief te hebben boven alle dingen en de naaste zoals zichzelf; het zijn die geboden waaruit de ware dingen zijn en ter wille waarvan de ware dingen zijn en waarop de ware dingen van dichterbij en van verderaf gericht zijn; daarom worden de ware dingen, wanneer ze in de daad worden gebracht, geleidelijk in hun beginsel en einddoel ingeboezemd, namelijk in de naastenliefde jegens de naaste en in de liefde tot de Heer, en vandaar wordt het ware het goede, en dit wordt het goede van het ware genoemd; wanneer dit gebeurt, dan kan dit goede met de innerlijke mens verbonden worden en die verbinding wordt geleidelijk des te innerlijker naarmate innerlijkere ware dingen in dat goede worden ingeplant; de daad gaat voorop, het willen van de mens volgt, want wat de mens vanuit het verstand doet, dat doet hij eigenlijk uit de wil en tenslotte trekt hij het door gewoonte aan en dan wordt het de redelijke of innerlijke mens ingeboezemd en wanneer het de innerlijke mens is ingeboezemd, doet hij niet meer het goede vanuit het ware, maar vanuit het goede; want dan begint hij daarin iets gezegends en als het ware iets van de hemel gewaar te worden; dit blijft hem na de dood bij en daardoor wordt hij door de Heer in de hemel geheven.