3029. Dat de woorden ‘De knecht zei tot hem’ de innerlijke gewaarwording van de Heer ten aanzien van de natuurlijke mens betekenen, blijkt uit de betekenis van zeggen, te weten gewaarworden, waarover de nrs. 1791, 1815, 1819, 1822, 1898, 1919, 2080, 2506, 2515, 2552;
en uit de betekenis van de knecht hier, namelijk de natuurlijke mens, waarover eerder de nrs. 3019, 3020; al wat in de natuurlijke mens plaatsvindt en wat de hoedanigheid van de natuurlijke mens is, wordt in de redelijke mens waargenomen, want wat in de mens lager is wordt waargenomen door dat wat hoger is, zie nr. 2654. Dit is de reden, dat de woorden ‘de knecht zei tot hem’ de innerlijke gewaarwording van de Heer betekenen ten aanzien van de natuurlijke mens.