Hemelse Verborgenheden in Genesis en Exodus #2571

Door Emanuel Swedenborg

Bestudeer deze passage

  
/ 10837  
  

2571. Dat de woorden ‘Abimelech zei: Zie mijn land is voor u’ de innerlijke gewaarwording van de Heer ten aanzien van de leer van de liefde en naastenliefde betekenen, blijkt uit de betekenis van zeggen, namelijk denken, waarover in nr. 2506;

en uit de betekenis van het land, namelijk hier de leer van de liefde en van de naastenliefde. Land betekent in de innerlijke zin verschillende dingen, nrs. 620, 636, 1066, maar wat het betekent, blijkt uit het verband, want het betekent de uiterlijke mens van de Kerk, wanneer de hemel de innerlijke betekent, nrs. 82, 913, 1411, 1733; ook betekent het het gebied waar de Kerk is, nrs. 622, 1066; het betekent de Kerk zelf en eveneens in universele zin het rijk van de Heer in de hemelen en op aarde, aangezien het land Kanaän of het heilige land dit uitbeeldde, nrs. 1437, 1585, 1607; hetzelfde wordt ook aangeduid door de nieuwe hemel en de nieuwe aarde, nrs. 1733, 1850, 2117, 2118;

en daar het land de mens van de Kerk, de Kerk en het rijk van de Heer betekent, betekent het ook wat daarvan het wezenlijke is, namelijk de liefde tot de Heer en de liefde jegens de naaste, want zij hangen daarvan af, nrs. 537, 540, 547, 553, 2130. Zo betekent het dus de leer van de liefde en van de naastenliefde, welke van de Kerk is en die hier het land van Abimelech is, want door Abimelech als koning wordt, zoals aangetoond, de leer van het geloof aangeduid; door zijn land echter, vanwaar en waar hij dus was, de leer van de liefde en van de naastenliefde, vanwaar en dus waar het geloof is. Dat het denken van de Heer tot dusver de leer van het geloof betrof, nu echter de leer van de liefde en de naastenliefde, komt omdat de Heer het Menselijke had toegevoegd aan het Goddelijke door middel van waarheden die van het geloof zijn – hoewel tevens door middel van Goddelijke goedheden, die van de liefde zijn, in de waarheden – overeenkomstig de orde, waardoor ook de mens geestelijk en hemels wordt, maar niet Goddelijk, zodat hij het leven in zichzelf heeft, zoals de Heer. Maar toen in de Heer het Goddelijk huwelijk van het ware en het goede, en van het goede en het ware tot stand was gekomen – daarmee aangeduid dat Abimelech aan Abraham Sarah de echtgenote wedergaf, nr. 2569 – toen gold het denken van de Heer over de leer van de liefde en de naastenliefde en dit eveneens overeenkomstig de orde, want wanneer de mens geestelijk en hemels is geworden, denkt hij niet langer uit het ware maar uit het goede, maar niet uit het met het Goddelijk ware verenigde goede, zoals dit het geval was bij de Heer. Dit is de reden dat nu voor het eerst de leer van de liefde en de naastenliefde wordt genoemd, hoewel de leer van het geloof in zichzelf beschouwd, hetzelfde is en de innerlijke gewaarwording en het denken van de Heer altijd in elk ding van het geloof vanuit de Goddelijk Liefde was. Vandaar is het, dat de leer van de liefde en van de naastenliefde de Goddelijke Leer zelf is en dat het deze is, welke in de Oudste Kerken werd beoefend en daar zij één uitmaakte met de leer van het geloof, verwierpen zij degenen die deze leren scheidden, zie nr. 4217.

  
/ 10837  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, van 2012 t/m 2021 op www.swedenborg.nl