Hemelse Verborgenheden in Genesis en Exodus #2252

Door Emanuel Swedenborg

Bestudeer deze passage

  
/ 10837  
  

2252. Dat de woorden ‘Misschien zijn er vijftig rechtvaardigen in het midden van de stad’ betekenen, dat de waarheden vol goedheden zouden kunnen zijn, blijkt uit de betekenis van vijftig, namelijk de volheid; uit de betekenis van rechtvaardig, namelijk het goede, waarover in de nrs. 612, 2235;

uit die van het midden, namelijk datgene dat binnenin gelegen is, nr. 1074;

en uit die van de stad, namelijk het ware, zie nr. 402. Zo wil dus ‘vijftig rechtvaardigen in het midden van de stad’ in de innerlijke zin zeggen, dat de waarheden van binnen vol goedheden zouden kunnen zijn. Dat deze zin in deze woorden schuilt, kan niemand uit de letter zien, want de historische bijzonderheden van de letterlijke zin leiden het gemoed een geheel andere richting uit of tot andere gedachten, maar dat toch deze woorden zo worden waargenomen door hen die in de innerlijke zin zijn, weet ik heel zeker. Ook de getallen zelf, zoals hier vijftig en in het navolgende: vijfenveertig, veertig, dertig, twintig en tien, worden door hen die in de innerlijke zin zijn, nooit waargenomen als getallen, maar als dingen of staten, zoals in de nrs. 482, 487, 575, 647, 648, 755, 813, 1963, 1988, 2075 is aangetoond; want de Oudsten duidden de staten van hun Kerk ook met getallen aan en van welke aard hun berekening was kan blijken uit de betekenis van de getallen in de aangehaalde plaatsen. Zij hadden de betekenis van de getallen uit de uitbeeldende dingen die in de geestenwereld bestaan, waar, wanneer iets als genummerd verschijnt, het niet de aanduiding is van iets dat door getallen is bepaald, maar van een ding of een staat, zoals blijken kan uit hetgeen is aangehaald in de nrs. 2129 en 2130, alsmede in nr. 2089 ten aanzien van twaalf, namelijk alle dingen van het geloof. Het is eveneens zo gesteld met de getallen die nu volgen; hieruit blijkt duidelijk, van welke aard het Woord is in de innerlijke zin. Dat vijftig de volheid betekent, komt omdat dit het getal is dat volgt na zeven maal zeven of negenenveertig, zodat het daarvan de vervulling is; vandaar was in de uitbeeldende Kerk het feest van de zeven sabbatten op de vijftigste dag en het jubeljaar in het vijftigste jaar. Ten aanzien van het feest van de sabbatten als volgt bij Mozes:

‘Gij zult tellen onder u van de andere dag na de sabbat, van de dag, dat gij de garf des beweegoffers zult hebben gebracht, het zullen zeven volkomen sabbatten zijn, tot de andere dag na de zevende sabbat, zult gij vijftig dagen tellen, en gij zult een nieuwe gave Jehovah offeren’; (Leviticus 23:15, 16);

ten aanzien van het jubeljaar bij dezelfde:

‘Gij zult u tellen zeven sabbatten van jaren, zeven jaren zevenmaal, en de dagen der zeven sabbatten van jaren zullen u zijn negen en veertig jaren en gij zult het vijftigste jaar heiligen, en vrijheid uitroepen in het land, voor al zijn inwoners; het zal u een jubeljaar zijn’, (Leviticus 25:8, 10);

hieruit blijkt duidelijk dat het vijftigste de volheid der sabbatten is; verder betekent vijftig overal waar het in het Woord wordt genoemd, de volheid; zo bijvoorbeeld dat de Levieten geteld werden van de zoon van dertig jaren en daarboven, tot de zoon van vijftig jaren, (Numeri 4:23, 35, 39, 43, 47; 8:25). Voor de volle of laatste staat van de periode van dienstbaarheid; ‘dat de man, die bij een jonkvrouw, een maagd, gelegen heeft, de vader van de jonkvrouw vijftig zilverlingen zal geven, en zij hem tot echtgenote zal zijn, en hij haar ook niet zal kunnen verstoten’, (Deuteronomium 22:29);

staat voor de volle boete en het volledig herstel; dat ‘David aan Arafna voor de dorsvloer, waar hij Jehovah een altaar bouwde, vijftig sikkels van zilver gaf’, (2 Samuël 24:24) staat voor de volle prijs en de volle koop; dat Absalom zich liet bereiden een wagen en paarden, en vijftig mannen had, lopende voor hem heen, (2 Samuël 15:1);

en eveneens Adonia wagens en ruiters en vijftig mannen, lopende voor hem heen, (1 Koningen 1:5);

voor volle voortreffelijkheid en grootheid. Want zij hadden van de Ouden bepaalde uitbeeldende en aanduidende getallen die zij in acht namen en die ook in hun riten bevolen werden, maar het merendeel van hen wist niet wat zij betekenden; en zo wordt daar dus – daar vijftig de volheid aanduidt, en dit getal, als gezegd, ook uitbeeldend was – daarmee hetzelfde aangeduid in de gelijkenis van de Heer ten aanzien van de rentmeester, die zei tot de schuldenaar van de olie:

‘Hoeveel zijt gij mijn heer schuldig?’; deze zei:

‘Honderd vaten olie’ en verder zei hij tot hem:

‘Neem uw handschrift en nederzittende, schrijf haastelijk vijftig’, (Lukas 16:6);

vijftig voor volledige betaling. Daar het een getal is, lijkt het weliswaar, alsof het niets anders dan het getal insluit, maar in de innerlijke zin wordt onder dit getal overal de volheid verstaan, zoals ook bij Haggaï:

‘Iemand kwam tot de wijnbak om vijftig van de pers te scheppen, het waren er twintig’, (Haggaï 2:16);

dat wil zeggen dat er in plaats van de volheid niet veel aanwezig was; er zou hier bij de profeet niet van vijftig gesproken zijn, wanneer het dit niet aanduidde.

  
/ 10837  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, van 2012 t/m 2021 op www.swedenborg.nl