Hemelse Verborgenheden in Genesis en Exodus #2143

Door Emanuel Swedenborg

Bestudeer deze passage

  
/ 10837  
  

2143. Dat de woorden ‘Jehovah verscheen hem’ de innerlijke gewaarwording van de Heer betekenen, kan hieruit blijken, dat de historische vermeldingen van het Woord niets anders dan uitbeeldingen zijn, en de woorden daar niets dan uitbeeldingen van die dingen, welke in de innerlijke zin besloten liggen. Hier wordt in de innerlijke zin over de Heer gehandeld, en over Zijn innerlijke gewaarwording, hetgeen daarmee werd uitgebeeld, dat Jehovah aan Abraham verscheen; elke verschijning, elke toespraak en elke gebeurtenis in de historische gedeelten van het Woord zijn van dien aard. Wat zij echter uitbeelden, komt niet tevoorschijn dan alleen wanneer men de historische vermeldingen niet anders beschouwt dan als voorwerpen, zoals die van het gezicht, waardoor men aanleiding of gelegenheid krijgt aan edeler dingen te denken, zoals bijvoorbeeld door tuinen, wanneer men die ziet, aan de vruchten, aan het nut daarvan, en verder aan de daaruit voortvloeiende bekoringen van het leven, en nog hoger, aan de paradijselijke of hemelse gelukzaligheid; wanneer men aan zulke dingen denkt, ziet men weliswaar de afzonderlijke voorwerpen van de tuin, maar zo oppervlakkig, dat men er geen aandacht aan schenkt; zo is het ook met het Woord gesteld; wanneer men daarbij aan de hemelse en geestelijke dingen denkt, welke in de innerlijke zin zijn, worden de historische vermeldingen en de woorden zelf niet anders beschouwd.

  
/ 10837  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, van 2012 t/m 2021 op www.swedenborg.nl