Hemelse Verborgenheden in Genesis en Exodus #1691

Door Emanuel Swedenborg

Bestudeer deze passage

  
/ 10837  
  

1691. Dat de berg de eigenliefde en de liefde tot de wereld is, kan blijken uit de betekenis van de berg, waarover straks. Al het boze en valse ontstaat uit de eigenliefde en de liefde tot de wereld; een andere oorsprong hebben ze niet; want de eigenliefde en de liefde tot de wereld zijn tegenovergesteld aan de hemelse en de geestelijke liefde. En omdat zij daaraan tegenovergesteld zijn, zijn zij het, die voortdurend de hemelse en de geestelijke dingen van het Rijk Gods zoeken te vernietigen. Uit de eigenliefde en de liefde tot de wereld ontstaan alle soorten van haat en uit de haat alle wraaknemingen en wreedheden en daaruit alle sluwheid, kortom, alle hellen. Dat door bergen in het Woord de eigenliefde en de liefde tot de wereld worden aangeduid, kan uit de navolgende plaatsen blijken; zoals bij Jesaja:

‘De ogen van de hoogmoed van de mens zullen vernederd worden, en de hoogheid van de mens zal neergebogen worden; de dag van Jehovah Zebaoth over alle hovaardige en hoge; over alle hoge bergen, en over alle verhevene heuvelen en over alle hoge toren’, (Jesaja 2:11, 12, 14, 15);

hier staan de hoge bergen kennelijk voor de eigenliefde en de verhevene heuvelen voor de liefde tot de wereld.

Bij dezelfde:

‘Alle dal zal verhoogd worden, en alle berg en alle heuvel zullen vernederd worden’, (Jesaja 40:4);

eveneens duidelijk voor de eigenliefde en de liefde tot de wereld.

Bij dezelfde:

‘Ik zal de vergen en de heuvelen verwoesten, en al hun gras zal Ik doen verdorren’, (Jesaja 42:15);

desgelijks bergen voor de eigenliefde en heuvelen voor de liefde tot de wereld.

Bij Ezechiël:

‘De bergen zullen omgeworpen worden en de steile plaatsen zullen neervallen, en alle muur zal ter aarde neervallen’ (Ezechiël 38:20).

Bij Jeremia:

‘Ziet, Ik wil aan u, gij verdervende berg, gij die de ganse aarde verderft, en Ik zal Mijn hand tegen u uitstrekken, en u van de steenrotsen afwentelen, en zal u stellen tot een berg des brands’, (Jeremia 51:25), waar sprake is van Babel en Chaldea, waardoor, als eerder aangetoond, de eigenliefde en de liefde tot de wereld worden aangeduid. In het lied van Mozes:

‘Een vuur is aangestoken in Mijn toorn, en zal bernen tot in de onderste hel, en zal het land en zijn inkomst verteren, en de gronden der bergen in vlam zetten’, Deuteronomium 32:22);

gronden der bergen voor de hellen, zoals duidelijk gezegd wordt; gronden der bergen worden ze genoemd, omdat de eigenliefde en de liefde tot de wereld daar heersen en daaruit voortkomen.

Bij Jona:

‘De wateren hadden mij omgeven tot de ziel toe, de afgrond omving mij; het wier was aan mijn hoofd gebonden; ik was neergedaald tot de uitroeiingen der bergen; de grendelen der aarde waren om mij heen in eeuwigheid, maar Gij hebt mijn levens uit de kuil opgevoerd, o Jehovah, mijn God’, (Jona 2:5, 6). De worstelingen van de verzoekingen van de Heer tegen de hellen worden zo profetisch beschreven door Jona, toen hij in de buik van de grote vis was, zoals ze ook elders in het Woord beschreven worden, vooral bij David. Wie in verzoekingen is, is in de hellen; het is de staat en geenszins de plaats die maakt dat men in de hellen is. Daar bergen en torens de eigenliefde en de liefde tot de wereld betekenen, kan aan de hand daarvan blijken, wat wordt aangeduid met de woorden, dat de Heer door de duivel op een hoge berg werd geleid en op de tinne van de tempel, namelijk in alle uiterste worstelingen van de verzoekingen tegen de liefde van zichzelf en tot de wereld, dat wil zeggen, de hellen. Bergen beteken ook in de tegenovergestelde zin, zoals gewoonlijk, de hemelse liefde en de geestelijke liefde, zoals eerder is aangetoond in de nrs. 759 en 796.

  
/ 10837  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, van 2012 t/m 2021 op www.swedenborg.nl