1397. Omdat de innerlijke gewaarwordingen zo uiterst fijn zijn, kunnen boze geesten geen sfeer of geen gezelschap naderen, waar zich goede geesten bevinden, die in de wederkerige liefde zijn. Zodra zij maar naderen, beginnen zij angst te voelen, terwijl zij klagen en jammeren. Een boze geest bestormde uit overmoed en zelfvertrouwen een gezelschap, dat zich aan de eerste drempel van de hemel bevond, maar niet zodra hij was genaderd, of hij kon nauwelijks ademen, en bespeurde zijn eigen lijkachtige stank; vandaar viel hij terug.