10229. En gij zult nemen het zilver der verzoeningen van met de zonen Israëls; dat dit de zuiverende waarheden vanuit het goede betekent, die van de Kerk zijn, staat vast uit de betekenis van het zilver, namelijk het ware vanuit het goede, nrs. 1551, 2954, 5658, 6112, 6914, 6917, 8932; uit de betekenis van de verzoeningen, namelijk de zuivering van de boosheden, nr. 10218, dus is het zilver der verzoeningen het zuiverende ware.
En uit de uitbeelding van de zonen Israëls, namelijk de Kerk, waarover nr. 9340.
Er wordt gezegd het zuiverende ware, omdat alle zuivering van de boosheden plaatsvindt door de waarheden, nrs. 2799, 5954, 7044, 7918, 9089.
Hiermee is het als volgt gesteld; de mens denkt uit zich niets dan het boze; uit zich denkt hij immers niet over God, noch over het goede en het gerechte jegens de naaste, tenzij ter wille van zich; ja zelfs ook niet over de hemel en over het eeuwige leven, maar over de wereld en over het leven daar.
Zolang de mens in zo’n staat is, denkt hij vanuit de dingen die beneden hem zijn en niet uit de dingen die boven hem zijn, dus uit de hel en niet uit de hemel.
Opdat de mens dus het goede zal denken, moet hij vanuit de hemel denken, dus moet zijn gemoed daarheen worden verheven.
Dit vindt enig en alleen plaats door de waarheden zodanig als die in de Kerk zijn uit het Woord; deze immers leren wat God is, wat de naaste, dat de hemel is, dat het eeuwige leven is en in het bijzonder wat het boze en wat het goede is.
Wanneer deze waarheden binnentreden, worden de innerlijke dingen boven hem opgeheven en worden zij zo afgeleid van de dingen die beneden hem zijn, dus van de boosheden.
Daaruit kan vaststaan, dat alle zuivering of verwijdering van de boze dingen plaatsvindt door de waarheden die vandaar de zuiverende waarheden worden genoemd.