10040. Omdat het vlees van de var met het vel en zijn mest, buiten het kamp met vuur zou worden verbrand, kan vaststaan dat met het vlees niet het goede van de liefde, maar het boze van de liefde werd aangeduid, volgens die teksten die over zijn vlees in nr. 10035 zijn gezegd en over het kamp nu in nr. 10038.
Dat het echter was toegestaan het vlees van het slachtoffer te eten, zoals kan vaststaan uit de plaatsen die volgen, had als oorzaak, dat die natie, als zij in de eredienst was, in het uiterlijke zonder het innerlijke was, zie de nrs. 9320, 9380; en het uiterlijke zonder het innerlijke is in het geheel niet heilig, omdat dan slecht het gebaar handelt en de mond spreekt, maar het hart en de ziel afwezig is.
Niettemin werd het uiterlijke zonder het innerlijke heilig genoemd, omdat het de heilige innerlijke dingen uitbeeldde.
Heilige innerlijke dingen zijn alle dingen die van de liefde en van het geloof uit de Heer in en tot Hem zijn.
Omdat die natie zodanig was, was het haar niet geoorloofd het bloed en het vet te eten, aangezien met het bloed het Goddelijk Ware werd aangeduid dat van het geloof is en met het vet het Goddelijk Goede dat van de liefde is, beide uit de Heer, zie nr. 10033; maar het was hun wel veroorloofd, het vlees van het slachtoffer te eten, omdat met dit het eigene van de mens werd uitgebeeld, nr. 10035; en het eigene van die natie was, de uiterlijke dingen als heilig te vereren en de innerlijke dingen geheel en al voor niets te achten en deze eredienst was, afgezien van het uitbeeldende, dat heilig was, afgodisch, zie de nrs. 4281, 4311; ook was het vlees, uitbeeldend genomen, niets anders, wanneer het bloed ervan het Goddelijk Ware uitbeeldde en het vet het Goddelijk Goede, nr. 10033; want dan beeldde het vlees een zeker iets zonder leven en ziel uit, dat dood wordt genoemd, zodanig als het uiterlijke zonder het innerlijke is, volgens de woorden bij Mozes: ‘Niet zult gij eten het bloed, omdat het bloed de ziel is; niet zult gij eten de ziel met het vlees’, (Deuteronomium 12:23).
Een bijna eendere eredienst is er bij de natie van de katholieke godsdienst, zoals deze wordt genoemd, namelijk een uiterlijke zonder een innerlijke.
Het wordt immers niet aan het gewone volk gegeven om de innerlijke dingen van het Woord te weten, omdat het aan hen wordt ontzegd het Woord te lezen; daarom is het eveneens vanuit de Goddelijke Voorzienigheid van de Heer gebeurd, dat in het Heilig Avondmaal het Brood wordt gegeven dat het Vlees is en niet de Wijn die het Bloed is; en toch is het bloed dat wat het vlees levend maakt, zoals de Wijn het Brood.
Want zoals het Brood zonder Wijn geen voeding geeft aan het lichaam, zo geeft ook het goede van de liefde, dat wordt aangeduid met het Brood en met het Vlees, zonder het ware van het geloof, dat wordt aangeduid met de Wijn en met het Bloed, geen voeding aan de ziel.
Vanuit de Goddelijke Voorzienigheid van de Heer is het daar ook gebeurd, dat de priester de wijn zou drinken, omdat daarmee wordt aangeduid de voeding van de ziel door het Goddelijk Ware zonder het goede van de liefde, dus het uiterlijk heilige zonder het innerlijk heilige.
Dat dit heeft plaatsgevonden vanuit de Goddelijke voorzienigheid, weten zij niet, de oorzaak hiervan is dat zij afgodisch de uiterlijke dingen aanbidden en zo de innerlijke dingen niet vatten; daarom, indien dit anders was, niet anders dan de Joden, de heilige dingen zouden hebben ontwijd.
Met de wijn uitdrinken alleen wordt ook aangeduid alleen het Goddelijk Ware weten en niet het gewone volk, tenzij voor zoveel en zodanig als zij het willen; zoals dat daar ook plaatsvindt.
Dat in het Heilig Avondmaal het Vlees en het Brood zijn het Goddelijk Goede van de Goddelijke Liefde van de Heer jegens het menselijk geslacht en de wederzijdse liefde van de mens tot de Heer en dat het Bloed en de Wijn zijn het Goddelijk Ware voortgaande vanuit het Goddelijk Goede van de Heer, dus het Ware van het geloof uit de Heer in de Heer, zie de nrs. 3464, 3813, 4211, 4217, 4735, 4976, 6135, 6789, 6377, 7850, 9127.
Wat het vlees van de slachtoffers betreft, wanneer dit zou worden uitgebracht buiten het kamp en met vuur verband, zie (Leviticus 4:11,12,21; en wanneer en door wie het zou worden gegeten, (Leviticus 6:19; 7:6,15-19; 19:5,6; Deuteronomium 12:7,17,18,27; 27:6,7).