8604. En het geschiedde, wanneer Mozes zijn hand ophief; dat dit betekent wanneer het geloof bij hen die van de geestelijk Kerk waren, naar de Heer schouwde, staat vast uit de betekenis van Mozes, namelijk het Goddelijk Ware, waarover meermalen eerder; en uit de betekenis van de hand opheffen, dus de geestelijke macht omhoog richten, dus tot de Heer; dat de hand de geestelijk macht is, zie de nrs. 6947, 7011; en omdat de geestelijke macht het geloof is, want alle macht in de geestelijke wereld, dat wil zeggen, tegen de valsheden vanuit het boze, is van het ware vanuit het goede, of van het geloof vanuit de naastenliefde, nrs. 3563, 4931.
Wat naar de Heer schouwen is en wat naar de wereld en tot zichzelf is, dus wat schouwen boven zich en beneden zich is, zie nrs. 7814-7821, namelijk dat boven zich schouwen is schouwen tot de naaste, tot het vaderland, tot de Kerk, tot de hemel, en zo dus tot de Heer, nrs. 7814, 7815, 7817; dat beneden zich schouwen is schouwen tot de wereld en tot zichzelf, nr. 7817; dat boven zich en beneden zich schouwen is ten doel hebben en boven alles liefhebben, nr. 7818; en dat de mens daardoor van de wilde dieren wordt onderscheiden dat hij boven zich en beneden zich kan schouwen en dat hij wanneer hij boven zich schouwt, een mens is, maar wanneer hij beneden zich schouwt, een beest is, nr. 7821; dat boven zich schouwen is door de Heer verheven worden, nr. 7816.
De Heer immers vloeit bij elk mens in door het ware dat uit Hem is, hierdoor geeft Hij de mens het leven; want het licht dat uit de Heer is, is het Goddelijk Ware en het is het leven, (Johannes 1:4).
Dit Goddelijk Ware, dat uit de Heer is, vloeit in het goede bij de mens in en daardoor trekt Hij de mens tot Zich, want het leven dat uit de Heer is, is aantrekkend, omdat het uit de liefde is; alle liefde immers heeft in zich een aantrekkingskracht, omdat zij verbonden wil worden totdat zij één zijn.
Wanneer dus de mens in het goede is en vanuit het goede in het ware, dan wordt hij aangetrokken door de Heer en met Hem verbonden; dit wordt verstaan onder omhoog tot de Heer schouwen.
Maar wanneer de mens niet in het goede is, dus niet in het ware vanuit het goede, dan wordt hij eveneens aangetrokken door de Heer, maar hij kan niet worden opgeheven, want de boosheden en de valsheden daaruit keren zich af; dit wordt verstaan onder omlaag schouwen of tot zichzelf en tot de wereld.
Dat de Heer de mens tot Zich trekt, leert Hijzelf bij Johannes: ‘Ik, zo Ik van de aarde zal verhoogd zijn, zal allen tot Mijzelf trekken’, (Johannes 12:32).
Hieruit nu kan vaststaan hoe het moet worden verstaan dat wanneer het geloof naar de Heer schouwde, het strijdende ware overwon en dat wanneer het geloof van de Heer af tot zich en de wereld schouwde, dan het valse overwon, die dingen worden daarmee aangeduid dat wanneer Mozes de hand ophief, Israël overmocht en wanneer hij de hand neerliet, Amalek overmocht.