8152. En hij jaagde na achter de zonen Israëls; dat dit betekent het streven om degenen te onderwerpen die in het met de naastenliefde verbonden geloof zijn, staat vast uit de betekenis van najagen, namelijk het streven om te onderwerpen, nr. 8136; en uit de uitbeelding van de zonen Israëls, namelijk zij die van de geestelijke Kerk zijn, waarover eerder; dus degenen die in het met de naastenliefde verbonden geloof zijn, want zij die van de Kerk zijn, zijn in dat geloof zowel ten aanzien van de leer als ten aanzien van het leven, het goede van het geloof of de naastenliefde is het wezenlijke, dus op de eerste plaats voor degenen die van de echte geestelijke Kerk zijn maar voor hen die het geloof hebben dat gescheiden is van zijn goede, zowel ten aanzien van de leer als ten aanzien van het leven, is het ware van het geloof of het geloof het wezenlijke of op de eerste plaats; deze mensen zijn niet van de Kerk, want het leven maakt de Kerk, maar niet de leer, tenzij voor zoveel als deze van het leven wordt.

Daaruit blijkt dat de Kerk van de Heer niet hier is of daar, maar dat zij overal is, zowel binnen die rijken waar de Kerk is, als buiten die, waar men leeft volgens de geboden van de naastenliefde.

Vandaar komt het, dat de Kerk van de Heer verspreid is over het gehele wereldrond en dat zij toch één is; wanneer immers het leven de Kerk maakt en niet de van het leven gescheiden leer, dan is de Kerk één, maar wanneer de leer de Kerk maakt, dan zijn het er verscheidene.

9404. 'And seventy of the elders of Israel' means all who are governed by good which results from truths. This is clear from the meaning of 'seventy' as that which is complete, thus all things or all people, dealt with in 6508; and from the meaning of 'the elders of Israel' as those who are governed by good which results from truths and guided by truths which flow from good. For 'elders' in the Word means those with wisdom, 6524, thus those who lead a good life as a result of teachings declaring what is true; and 'Israel' means those who belong to the spiritual Church, 6426, 6637, 6862, 6868, 7035, 7062, 7198, 7201, 7215, 7223, 8805, 9340, thus those who are guided by truths that lead to good and governed by good from which truths flow, 7957, 8234. From all this it is evident that 'seventy elders of Israel' means those who are governed by good which results from truths, and that in the sense detached from persons that good itself is meant. The same is meant in the internal sense by 'the Lord's seventy disciples', Luke 10:1, 17. The children of Israel were divided into twelve tribes, which had twelve princes or governors set in authority over them, and also seventy elders. 'The twelve tribes' meant all the truths and forms of good the Church possesses in their entirety, 3858, 3926, 3939, 4060, 6335, 6337, 6397, 6640, 7836, 7891, 7996, 7997; but 'the twelve princes' meant all the primary truths, 5044, and 'the seventy elders' all the forms of good resulting from truths.

[2] When the expression 'good which results from truths' is used the spiritual Church is meant; for this Church is governed by good resulting from truths. Anyone unacquainted with the arcana of the Church and of heaven may think that, since good cannot be implanted except through truths, all the good in the Church exists as a result of truths, indeed that a person cannot know what good is except through truths. However, the good which arises through truths is the spiritual Church's good, which regarded in itself is truth but is called good when it becomes part of will and action, and consequently of life. But good that does not arise through truths but through forms of the good of mutual love is the celestial Church's good, which regarded in itself is not truth but good since it is the good of love to the Lord. The Jewish Church represented this second kind of good, whereas the Israelite Church represented the first; and this accounts for their division into two kingdoms. For what the essential difference is between those two Churches and consequently the two kinds of good, see what has been shown already in 2048, 2227, 2669, 2708 (end), 2715, 2718, 2935, 2937, 2954, 3166, 3235, 3236, 3240, 3246, 3374, 3833, 3887, 3969, 4138, 4286, 4493, 4585, 4938, 5113, 5150, 5922, 6289, 6296, 6366, 6427, 6435, 6500, 6647, 6648, 7091, 7233, 7877, 7977, 7992, 8042, 8152, 8234, 8521. From what has been introduced in these paragraphs it becomes clear that the Lord's heaven is divided into a spiritual heaven and a celestial heaven, and that the celestial heaven is the inmost or third heaven, while the spiritual heaven is the middle or second.