The Bible

 

Jeremia 47

Study

   

1 Het woord des HEEREN, dat tot den profeet Jeremia geschiedde, tegen de Filistijnen; eer dat Farao Gaza sloeg.

2 Zo zegt de HEERE: Ziet, wateren komen op van het noorden, en zullen worden tot een overlopende beek, en overlopen het land en de volheid van hetzelve, de stad en die daarin wonen; en de mensen zullen schreeuwen, en al de inwoners des lands zullen huilen;

3 Vanwege het geluid van het geklater der hoeven zijner sterke paarden, vanwege het geraas zijner wagenen, en het bulderen zijner raderen; de vaders zien niet om naar de kinderen, vanwege de slappigheid der handen;

4 Vanwege den dag, die er komt om alle Filistijnen te verstoren, om Tyrus en Sidon allen overgeblevenen helper af te snijden; want de HEERE zal de Filistijnen, het overblijfsel des eilands van Kafthor, verstoren.

5 Kaalheid is op Gaza gekomen; Askelon is uitgeroeid, met het overblijfsel huns dals; hoe lang zult gij uzelven insnijdingen maken?

6 O wee, gij zwaard des HEEREN! Hoe lang zult gij niet stil houden? Vaar in uw schede, rust en wees stil!

7 Hoe zoudt gij stil houden? De HEERE heeft toch aan het zwaard bevel gegeven; tegen Askelon en tegen de zeehaven, aldaar heeft Hij het besteld.

   

From Swedenborg's Works

 

Hemelse Verborgenheden in Genesis en Exodus #705

Study this Passage

  
/ 10837  
  

705. DE INNERLIJKE ZIN.

Hier wordt in het bijzonder over de vloed gehandeld, waarmee niet alleen de verzoekingen worden aangeduid, welke de mens van de Kerk, die Noach wordt genoemd, moest doorstaan, voordat hij wedergeboren kon worden, maar met de vloed wordt ook de verlating van diegenen aangeduid, die niet wedergeboren konden worden; zowel de verzoekingen als de verlatingen worden in het Woord met vloeden of overstromingen van wateren vergeleken, en zo genoemd; voor verzoekingen bij Jesaja:

‘Voor een klein ogenblik verliet Ik u, en in grote erbarming zal Ik u weer vergaderen; in de overstroming van de toorn heb Ik Mijn aangezicht van u een ogenblik verborgen, maar in eeuwige barmhartigheid zal Ik Mij uwer erbarmen, zei uw Verlosser Jehovah, want de wateren van Noach zijn Mij dit, hetwelk Ik gezworen heb, dat niet meer de wateren van Noach over de aarde zouden gaan; alzo heb Ik gezworen, niet op u te toornen, en u niet te schelden; gij verdrukte en door onweer voortgedrevene en ongetrooste’ (Jesaja 54:7, 8, 9, 11);

hier ten aanzien van de Kerk die wedergeboren moet worden, en de verzoekingen, welke de wateren van Noach worden genoemd. De Heer Zelf noemt ook de verzoekingen een overstroming, bij Lukas:

‘Jezus zei: Eenieder, die tot Mij komt, en Mijn woorden hoort, en dezelve doet, is gelijk een mens die een huis bouwt, en graaft en verdiept, en het fundament op een steenrots legde; als nu de overstroming kwam, sloeg een stroom tegen dat huis aan, maar kon het niet bewegen, want het was op een steenrots gegrond’, (Lukas 6:47, 48). Het kan eenieder duidelijk zijn dat hier onder de overstroming verzoekingen worden verstaan. Voor verlatingen, bij Jesaja:

‘De Heer zal over hen doen opkomen de sterke en vele wateren van de rivier, de koning van Aschur en al zijn heerlijkheid; en hij zal opkomen over zijn stromen, en gaan over al zijn oevers, en zal door Jehuda gaan, zal overstromen en er doorgaan, hij zal tot aan de hals reiken’, (Jesaja 8:7, 8);

alwaar de koning van Aschur staat voor de fantasieën, de beginselen van het valse en de redenering en daaruit voortvloeiend, welke de mens doen verlaten, en de mensen van voor de vloed deden verlaten.

Bij Jeremia:

‘Zo zei Jehovah: Ziet, wateren komen op van middernacht, en zullen worden tot een overstromende rivier, en zij zullen de aarde en haar volheid overstromen, de stad en die daarin wonen’, (Jeremia 47:2, 3);

waar van de Filistijnen sprake is, door wie diegenen worden uitgebeeld die valse beginselen aannemen, en van daaruit over geestelijke dingen redeneren, welke de mens overstromen, zoals de mensen vóór de vloed. Dat zowel de verzoekingen als de verlatingen in het Woord met vloeden en wateroverstromingen worden vergeleken en zo genoemd, komt, omdat die zich op dezelfde manier gedragen; het zijn kwade geesten die met hun overredingen en beginselen van het valse waarin zij zijn, invloeien en dergelijke dingen bij de mens opwekken; maar bij de mens die wedergeboren wordt, zijn het verzoekingen, en bij de mens die niet wedergeboren wordt, zijn het verlatingen.

  
/ 10837  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, van 2012 t/m 2021 op www.swedenborg.nl