The Bible

 

Hosea 9

Study

   

1 Verblijd u niet, o Israel! tot opspringens toe, gelijk de volken; want gij hoereert van uw God af; gij hebt hoerenloon lief, op alle dorsvloeren des korens.

2 De dors vloer en de wijnkuip zal henlieden niet voeden; en de most zal hun liegen.

3 Zij zullen in des HEEREN land niet blijven; maar Efraim zal weder tot Egypte keren, en zij zullen in Assyrie het onreine eten.

4 Zij zullen den HEERE geen drankofferen doen van wijn, ook zouden zij Hem niet zoet zijn, hun offeranden zouden hun zijn als treurbrood; allen, die dat zouden eten, zouden onrein worden; want hun brood zal voor hun ziel zijn, het zal in des HEEREN huis niet komen.

5 Wat zult gijlieden dan doen op een gezetten hoogtijdsdag, en op een feestdag des HEEREN?

6 Want ziet, zij gaan daarhenen vanwege de verstoring; Egypte zal ze verzamelen, Mof zal ze begraven; begeerte zal er zijn naar hun zilver, netelen zullen hen erfelijk bezitten, doornen zullen in hun tenten zijn.

7 De dagen der bezoeking zijn gekomen, de dagen der vergelding zijn gekomen; die van Israel zullen het gewaar worden; de profeet is een dwaas, de man des geestes is onzinnig; om de grootheid uwer ongerechtigheid is de haat ook groot.

8 De wachter van Efraim is met mijn God, maar de profeet is een vogelvangersstrik, op al zijn wegen, een haat in het huis zijns Gods.

9 Zij hebben zich zeer diep verdorven, als in de dagen van Gibea; Hij zal hunner ongerechtigheid gedenken, Hij zal hun zonden bezoeken.

10 Ik vond Israel als druiven in de woestijn, Ik zag uw vaderen als de eerste vrucht aan den vijgeboom in haar beginsel; maar zij gingen in tot Baal-Peor, en zonderden zich af tot die schaamte, en werden gans verfoeilijk naar hun boelerij.

11 Aangaande Efraim, hunlieder heerlijkheid zal wegvlieden als een vogel; van de geboorte, en van moeders buik, en van de ontvangenis af.

12 Ofschoon zij hun kinderen mochten groot maken, Ik zal er hen toch van beroven, dat zij onder de mensen niet zullen zijn; want ook, wee hun, als Ik van hen zal geweken zijn!

13 Efraim is, gelijk als Ik Tyrus aanzag, die geplant is in een liefelijke woonplaats; maar Efraim zal zijn kinderen moeten uitbrengen tot den doodslager.

14 Geef hun, HEERE! Wat zult Gij geven? Geef hun een misdragende baarmoeder, en uitdrogende borsten.

15 Al hun boosheid is te Gilgal, want daar heb Ik ze gehaat, om de boosheid van hun handelingen; Ik zal ze uit Mijn huis uitdrijven, Ik zal ze voortaan niet meer liefhebben; al hun vorsten zijn afvalligen.

16 Efraim is geslagen, hunlieder wortel is verdord, zij zullen geen vrucht voortbrengen; ja, ofschoon zij genereerden, zo zal Ik toch de gewenste vruchten van hun buik doden.

17 Mijn God zal ze verwerpen, omdat zij naar Hem niet horen; en zij zullen omzwervende zijn onder de heidenen.

   

From Swedenborg's Works

 

Ware Christelijke Religie #247

Study this Passage

  
/ 853  
  

247. Op vele plaatsen wordt bij de profeten de Kerk bij de Israëlitische en Joodse natie beschreven, namelijk dat zij geheel en al vernietigd en tot niets geworden is, daardoor, omdat zij de zin of het verstand van het Woord hadden vervalst; want niets anders vernietigt de Kerk. Het verstand van het Woord, zowel het ware als het valse, wordt bij de profeten beschreven door Efraďm, vooral bij Hosea; want door Efraďm wordt in het Woord het verstand in de Kerk aangeduid. Aangezien het verstand van het Woord de Kerk maakt, wordt Efraďm genoemd

‘kostelijke zoon en kind der verrukkingen’, (Jeremia 31:20);

‘Eerstverwekte’, (Jeremia 31:9);

‘Sterkte van het hoofd van Jehovah’, (Psalm 60:9);

‘Machtige’, (Zacharia 10:7);

‘met de boog gevulde’, (Zacharia 9:13);

en de zonen van Efraďm worden genoemd

‘gewapenden en boogschutters’, (Psalm 78:9).

Want door de boog wordt de tegen de valsheden strijdende leer uit het Woord aangeduid. Daarom ook, ‘werd Eraďm overgebracht tot de rechterhand van Israël, en gezegend, en voorts in de plaats van Ruben aangenomen’, (Genesis 48:5, 14 e.v.). Daarom, ‘werd Efraďm met zijn broeder Menasse door Mozes in de zegen van de zonen van Israël onder de naam van hun vader Jozef boven allen verhoogd’, (Deuteronomium 33:13-17). Van welke aard de Kerk echter is, wanneer het verstand van het Woord te gronde is gegaan, wordt eveneens bij de profeten door Efraďm beschreven, vooral bij Hosea, zoals in de volgende plaatsen:

‘Israël en Efraďm zullen vallen. Efraďm zal tot verlating worden; Efraďm is verdrukt en geschokt door het gericht’, (Hosea 5:5, 9, 11-12, 13, 14);

‘Wat zal Ik u doen, o Efraďm, dewijl uw heiligheid als een wolk des dageraads, en als de dauw die des morgens valt, heengaat’, (Hosea 6:4);

‘Zij zullen niet wonen in het land van Jehovah; Efraďm zal in Egypte wederkeren, en in Assyrië het onreine eten’, (Hosea 9:3).

Het land van Jehovah is de Kerk; Egypte is het wetenschappelijke van de natuurlijke mens; Assyrië is de redenering daaruit; vanuit deze twee tezamen wordt het Woord ten aanzien van het innerlijke verstand ervan vervalst. Daarom wordt gezegd, dat Efraďm in Egypte zal wederkeren en in Assyrië het onreine zal eten. ‘Efraďm weidt zich met wind, en hij achtervolgt de oostenwind; elke dag vermenigvuldigt hij leugen en verwoesting; hij maakt met Assyrië een verbond, en olie wordt naar Egypte gevoerd’, (Hosea 12:2). Zich met wind weiden, de oostenwind achtervolgen, en leugen en verwoesting vermenigvuldigen, wil zeggen: de waarheden vervalsen, en dus zo de Kerk vernietigen. Iets dergelijks wordt ook aangeduid door de hoererij van Efraďm; want hoererij betekent de vervalsingen van het verstand van het Woord, dat wil zeggen, van het echte ware daarvan, zoals in de volgende plaatsen,

‘Ik ken Efraďm, dat hij geheel en al gehoereerd heeft, en Israël is bevlekt’, (Hosea 5:3);

‘In het huis Israëls zag Ik een afschuwelijke zaak; aldaar bedreef Efraďm hoererij, en Israël is bevlekt’, (Hosea 6:10).

Israël is de Kerk zelf en Efraďm is het verstand van het Woord, waaruit en waarnaar de Kerk is. Daarom wordt gezegd, dat Efraďm hoererij bedreef en Israël bevlekt is. Aangezien de Kerk bij de Israëlitische en de Joodse natie door vervalsingen van het Woord volledig vernietigd werd, wordt er van Efraďm gezegd:

‘Ik zal u geven, Efraďm, Ik zal u overleveren, Israël, gelijk Adamah, en Ik zal u stellen als Zebďm’, (Hosea 11:8).

Aangezien nu bij de profeet Hosea van het eerste hoofdstuk tot het laatste gehandeld wordt over de vervalsing van het echte verstand van het Woord, en over de vernietiging van de Kerk daardoor, en aangezien door hoererij de vervalsing van het ware daarin wordt aangeduid, werd het deze profeet, opdat hij deze staat van de Kerk zou uitbeelden, bevolen, zich een hoer tot echtgenote te nemen, en zonen uit haar te verwekken’, (Hosea 1), en andermaal, ‘een overspelige vrouw te nemen’, (Hosea 3). Deze dingen werden aangehaald, opdat men uit het Woord zal weten en vaststellen, dat de Kerk van dien aard is als het verstand van het Woord in haar is, uitnemend en kostbaar, indien het het verstand is vanuit echte waarheden vanuit het Woord, maar vernietigd, ja zelfs vuil, als het vanuit het vervalste is.

  
/ 853  
  

Swedenborg Boekhuis Baarle Nassau, Netherlands Nederlandse vertaling door Henk Weevers 2010. Link markup by NCBSP.