The Bible

 

Hosea 13

Study

   

1 Als Efraim sprak, zo beefde men, hij heeft zich verheven in Israel; maar hij is schuldig geworden aan den Baal en is gestorven.

2 En nu zijn zij voortgevaren te zondigen, en hebben zich van hun zilver een gegoten beeld gemaakt, afgoden naar hun verstand, die altemaal smedenwerk zijn; waarvan zij nochtans zeggen: De mensen, die offeren, zullen de kalveren kussen.

3 Daarom zullen zij zijn als een morgenwolk, en als een vroegkomende dauw, die henengaat; als kaf van den dorsvloer, en als rook uit den schoorsteen wordt weggestormd.

4 Ik ben toch de HEERE, uw God, van Egypteland af; daarom zoudt gij geen God kennen dan Mij alleen, want er is geen Heiland dan Ik.

5 Ik heb u gekend in de woestijn, in een zeer heet land.

6 Daarna zijn zij, naardat hunlieder weide was, zat geworden; als zij zat zijn geworden, heeft zich hun hart verheven; daarom hebben zij Mij vergeten.

7 Dies werd Ik hun als een felle leeuw; als een luipaard loerde Ik op den weg.

8 Ik ontmoette hen als een beer, die van jongen beroofd is, en scheurde het slot huns harten; en Ik verslond ze aldaar als een oude leeuw; het wild gedierte des velds verscheurde hen.

9 Het heeft u bedorven, o Israel! want in Mij is uw hulp.

10 Waar is uw koning nu? Dat hij u behoude in al uw steden! En uw richters, waar gij van zeidet: Geef mij een koning en vorsten?

11 Ik gaf u een koning in Mijn toorn en nam hem weg in Mijn verbolgenheid.

12 Efraims ongerechtigheid is samengebonden, zijn zonde is opgelegd.

13 Smarten ener barende vrouw zullen hem aankomen; hij is een onwijs kind; want anders zou hij geen tijd in de kindergeboorte blijven staan.

14 Doch Ik zal hen van het geweld der hel verlossen, Ik zal ze vrijmaken van den dood: o dood! waar zijn uw pestilentien? hel! waar is uw verderf? Berouw zal van Mijn ogen verborgen zijn,

15 Want hij zal vrucht voortbrengen onder de broederen; doch er zal een oostenwind komen, een wind des HEEREN, opkomende uit de woestijn; en zijn springader zal uitdrogen, diezelve zal den schat van alle gewenste huisraad roven.

   

From Swedenborg's Works

 

Ware Christelijke Religie #188

Study this Passage

  
/ 853  
  

188. Vierde gedenkwaardigheid. Aangezien het mij uit de Heer gegeven is de wonderbaarlijke dingen te zien die in de hemelen en onder de hemelen zijn, zo moet ik, op bevel, vermelden, wat gezien werd. Ik zag een prachtig paleis en in het binnenste daarvan een tempel. In het midden van de tempel stond een gouden tafel, waarop het Woord lag; ernaast stonden twee engelen. Rondom de tafel stonden zetels in een driedubbele rij. De zetels van de eerste rij waren bedekt met een doek van purperkleurige zijde, de zetels van de tweede rij met een doek zijde van hemelsblauwe kleur en de zetels van de derde rij met een wit stuk doek. Onder het dak, hoog boven de tafel, was een baldakijn gespannen, flonkerend van edelstenen, waarvan de glans blonk als een regenboog, wanneer de hemel na de regen opklaart. Op hetzelfde ogenblik werden de zetels ingenomen door evenzoveel leden uit de geestelijkheid, allen bekleed met de gewaden van het priesterlijke ambt. Aan de ene zijde was een schatkamer, waar een engel stond als wachter en waarin blinkende gewaden netjes waren neergelegd. Het was een concilie, samengeroepen uit de Heer en ik hoorde een stem uit de hemel zeggen: ‘Beraadslaagt’, maar ze zeiden: ‘Waarover?’ Er werd gezegd: ‘Over de Heer de Zaligmaker en over de Heilige Geest.’ Maar toen ze daarover nadachten waren ze niet in verlichting en daarom baden ze. Toen vloeide uit de hemel een licht neer dat eerst hun achterhoofd verlichtte, daarna de slapen en tenslotte hun aangezichten. Toen begonnen ze te beraadslagen, en zoals bevolen was eerst over de Heer de Zaligmaker. De eerste vraag en overweging was deze: Wie nam het menselijke aan in de maagd Maria? Een engel die bij de tafel stond waarop het Woord lag, las hun het volgende bij Lucas voor: ‘De engel zei tot Maria: Zie, gij zult zwanger worden en een Zoon baren, en zult Zijn naam heten Jezus; deze zal groot zijn en de Zoon des Allerhoogsten worden genoemd’. En Maria zei tot de engel: ‘Hoe zal dat geschieden daar ik geen omgang met een man heb’. De engel antwoordde:

‘De Heilige Geest zal over u komen en de kracht des Allerhoogste zal u overschaduwen; daarom zal ook dat Heilige, dat uit u geboren zal worden, Gods Zoon worden genoemd’, (Lucas 1:31-32, 34-35).

Verder las hij ook de volgende plaats bij Mattheüs: ‘De engel zei tot Jozef in de droom: Jozef, gij zoon van David, wees niet bevreesd, Maria, uw verloofde, tot u te nemen, want hetgeen in haar geboren is, dat is uit de Heilige Geest’. En Jozef bekende haar niet, totdat zij haar eerstgeboren Zoon gebaard had; en hij gaf Hem de naam Jezus’, (Mattheüs 1:20, 25). Bovendien las hij nog enige plaatsen uit de evangelisten, zoals: ‘En zie, een stem uit de hemelen zei: Deze is Mijn Zoon, de geliefde, in wie Ik Mijn welbehagen heb’; ‘Terwijl hij nog sprak, zie daar overschaduwde hen een lichtende wolk, en zie een stem uit de wolk zei: Deze is Mijn Zoon, de geliefde, in wie Ik Mijn welbehagen heb’, (Mattheüs 3:17; 17:5); ‘Niemand heeft ooit God gezien, de eniggeboren Zoon, die aan de boezem van de Vader is, die heeft Hem doen kennen’; ‘Want alzo lief heeft God de wereld gehad, dat Hij Zijn eniggeboren Zoon gegeven heeft, opdat eenieder die in Hem gelooft, niet verloren zal gaan, maar eeuwig leven zal hebben’; verder ook,

‘maar deze [tekenen] zijn geschreven, opdat gij gelooft, dat Jezus is de Christus, de Zoon van God, en opdat gij, gelovende, het leven hebt in Zijn naam’, (Johannes 1:18; 3:16; 20:31),

en nog tal van andere plaatsen, waar de Heer naar Zijn Menselijke, Zoon van God wordt genoemd, en waar Hijzelf uit Zijn Menselijke, Jehovah Zijn Vader noemt. Verder ook uit de profeten, waar het voorzegd wordt, dat Jehovah Zelf in de wereld zou komen; onder deze plaatsen ook de volgende twee bij Jesaja:

‘Men zal te dien dage zeggen: Ziet, Deze is onze God, die wij verwacht hebben, dat Hij ons bevrijde; Deze is Jehovah die wij verwacht hebben; laten wij juichen en ons verblijden in Zijn heil’, (Jesaja 25:9);

‘Een stem van een roepende in de woestijn: Bereidt de weg van Jehovah, maakt recht in de verlatenheid een baan voor onze God; want de heerlijkheid van Jehovah zal geopenbaard worden, en zij zullen zien, alle vlees tegelijk: Ziet de Heer Jehovih komt in sterkte; als Herder zal Hij Zijn kudde weiden’, (Jesaja 40:3, 5, 10-11).

De engel zei verder: ‘Aangezien Jehovah Zelf in de wereld is gekomen en het Menselijke heeft aangenomen, wordt Hij bij de profeten Heiland en Verlosser genoemd.’ Daarop las hij hun de volgende plaatsen voor:

‘Enig en alleen onder ulieden is God, en er is anders geen God meer; voorwaar, Gij zijt een verborgen God, de God Israëls, de Heiland’, (Jesaja 45:14-15);

‘Ben ik niet Jehovah, en er is geen God meer behalve Mij; een rechtvaardige God en een Heiland, behalve Mij is er niet’, (Jesaja 45:21-22);

‘Ik ben Jehovah, en er is geen Heiland behalve Mij’, (Jesaja 43:11);

‘Ik ben Jehovah uw God, en een God behalve Mij zult Gij niet erkennen, en er is geen Heiland behalve Mij’, (Hosea 13:4);

‘Opdat alle vlees wete, dat Ik ben Jehovah, uw Heiland en uw Verlosser’, (Jesaja 49:26; 60:16);

‘Wat onze Verlosser betreft, Jehovah Zebaoth is Zijn naam’, (Jesaja 47:4);

‘Hun Verlosser, de sterke Jehovah Zebaoth is Zijn naam’, (Jeremia 50:34);

‘O, Jehovah, mijn Rotssteen en mijn Verlosser’, (Psalm 19:14 1 );

‘Alzo zei Jehovah, uw Verlosser, de Heilige Israëls: Ik ben Jehovah uw God’, (Jesaja 48:17; 43:14; 49:7; 54:8);

‘Gij Jehovah, onze Vader, onze Verlosser uit de eeuw is uw naam’, (Jesaja 63:16);

‘Alzo zei Jehovah, uw Verlosser: Ik Jehovah maak alle dingen, en alleen uit Mijzelf’, (Jesaja 44:24);

‘Alzo zei Jehovah, de Koning Israëls, en zijn Verlosser Jehovah Zebaoth: Ik ben de Eerste en de Laatste, en behalve Mij is er geen God’, (Jesaja 44:6);

‘Jehovah Zebaoth is Zijn naam, en uw Verlosser de Heilige Israëls; Hij zal de God van de ganse aarde genoemd worden’, (Jesaja 54:5);

‘Ziet, de dagen komen, wanneer Ik aan David een gerechte Spruit zal verwekken, die als Koning regeren zal, en dit is Zijn naam: Jehovah onze Gerechtigheid’, (Jeremia 23:5-6; 33:15-16);

‘Te dien dage zal Jehovah tot Koning zijn over de ganse aarde, te dien dage zal Jehovah één zijn, en Zijn naam één’, (Zacharia 14:9).

Door al deze plaatsen bevestigd, zeiden degenen, die op de zetels zaten eensgezind, dat Jehovah Zelf het Menselijke had aangenomen om de mensen te verlossen en zalig te maken. Maar toen werd een stem gehoord vanuit de rooms-katholieken die zich achter het altaar hadden verborgen: ‘Hoe kan Jehovah God Mens worden; is Hij niet de Schepper van het heelal?’ Een van degenen die op een zetel van de tweede rij zat, keerde zich om en zei: ‘Wie was het dan?’ Degene die achter het altaar stond en nu ernaast, antwoordde: ‘De Zoon van eeuwigheid aan’. Maar hij kreeg ten antwoord: ‘Is de Zoon van eeuwigheid aan volgens uw belijdenis niet ook de Schepper van het heelal? En wat is een van eeuwigheid aan geboren Zoon en God? En hoe kan het Goddelijk Wezen, dat één en ondeelbaar is, gescheiden worden, en een deel daarvan neerdalen en niet tevens de totaliteit?’ De tweede overweging met betrekking tot de Heer was deze, of de Vader en Hij op deze wijze niet één zijn, zoals ziel en lichaam één zijn. Ze zeiden, dat dit daaruit volgde, omdat de ziel uit de Vader is. Toen las een van hen, die op de derde rij zaten, uit de geloofsbelijdenis, die de athanasische wordt genoemd, het volgende voor: ‘Hoewel onze Heer Jezus Christus, Gods Zoon, God en Mens is, zijn zij evenwel niet twee maar één Christus, ja zelfs is Hij geheel en al Één; Hij is Één Persoon, want zoals ziel en lichaam één mens uitmaken, evenzo is God en Mens één Christus.’ De voorlezer zei dat deze geloofsbelijdenis waarin die woorden staan, in de gehele christelijke wereld is aangenomen, ook door de rooms-katholieken. Zij zeiden: ‘Wat is er nog meer nodig? God de Vader en Hij zijn één zoals ziel en lichaam één zijn en aangezien dit zo is, zien wij, dat het Menselijke van de Heer Goddelijk is, omdat dit het menselijke van Jehovah is en verder dat men zich tot de Heer ten aanzien van het Goddelijk Menselijke moet wenden; en dat men zich zo en niet anders tot het Goddelijke kan wenden, dat de Vader wordt genoemd.’ Dit besluit van hen werd door de engel bevestigd door tal van plaatsen uit het Woord, waaronder de volgende:

‘Een Knaap is ons geboren, een Zoon is ons gegeven, wiens naam is Wonderlijk, Raad, God, Held, Vader der eeuwigheid, Vredevorst’, (Jesaja 9:5). Bij dezelfde: ‘Abraham kent ons niet, en Israël erkent ons niet; Gij Jehovah, zijt onze Vader, onze Verlosser van de eeuw aan is Uw naam’, (Jesaja 63:16). Ook bij Johannes:

‘Jezus zei: die in Mij gelooft, gelooft in Hem die Mij gezonden heeft; en die Mij ziet, ziet Hem die Mij gezonden heeft’, (Johannes 12:44-45);

Filippus zei tot Jezus:

‘Toon ons de Vader, waarop Jezus tot hem zei: Die Mij gezien heeft, die heeft de Vader gezien; hoe zegt ge dan: Toon ons de Vader. Gelooft gij niet dat Ik in de Vader ben en de Vader in Mij is. Gelooft Mij, dat Ik in de Vader ben en de Vader in Mij is’, (Johannes 14:8-9, 10-11);

Jezus zei:

‘Ik en de Vader zijn één’, (Johannes 10:30).

Vervolgens:

‘Al wat de Vader heeft is het Mijne, en al het Mijne is van de Vader’, (Johannes 16:15; 17:15); tenslotte: ‘Jezus zei: Ik ben de weg, de waarheid en het leven; niemand komt tot de Vader dan door Mij’, (Johannes 14:16). Hieraan voegde de voorlezer toe dat dergelijke dingen als hier uit de Heer over Zichzelf en over Zijn Vader gezegd zijn, ook door de mens over zichzelf en over zijn ziel gezegd kunnen worden. Nadat ze dit gehoord hadden, zeiden allen met één mond en één hart, dat het Menselijke van de Heer Goddelijk is, en dat men zich tot Hem moest wenden om zich tot de Vader te wenden. Jehovah God heeft Zichzelf door dit Menselijke in de wereld gezonden en heeft Zich hierdoor voor de ogen van de mensen zichtbaar en op deze wijze toegankelijk gemaakt. Evenzo maakte Hij Zich zichtbaar en zo toegankelijk onder Menselijke vorm voor de Ouden, maar toentertijd door een engel. Maar aangezien deze vorm uitbeeldend was voor de Heer, die komen zou, waren alle dingen van de Kerk bij de Ouden van uitbeeldende aard. Daarna volgde de beraadslaging over de Heilige Geest, en eerst werd de voorstelling van velen aan het licht gebracht ten aanzien van God de Vader, de Zoon en de Heilige Geest. Deze bestond hierin dat God de Vader in de hoogte gezeten is en de Zoon aan Zijn rechterhand en dat zij de Heilige Geest van zich uitzenden, om de mensen te verlichten, te onderwijzen, te rechtvaardigen en te heiligen. Toen echter kwam er een stem uit de hemel: ‘Wij kunnen deze denkvoorstelling niet verdragen; wie weet niet dat Jehova God alomtegenwoordig is? Wie dit weet en erkent, zal ook erkennen, dat Hijzelf verlicht, onderwijst, rechtvaardigt en heiligt, en dat er geen bemiddelende God is naast Hem, en nog minder twee goden, van elkaar onderscheiden, als twee personen. Verwijdert daarom de vorige voorstelling die zinledig is, en neemt deze aan die juist is en u zult dit duidelijk inzien’. Maar toen werd uit de groep rooms-katholieken, die naast het altaar van de tempel stond, een stem gehoord: ‘Wat is dan de Heilige Geest die in het Woord vermeld wordt bij de evangelisten, en bij Paulus, uit wie zoveel geleerden uit de geestelijkheid, vooral uit de onze, geleid worden, zoals zij zeggen? Wie loochent heden ten dage in de christelijke wereld de Heilige Geest en zijn werkingen?’ Hierop keerde een van hen, die op de tweede rij zat, zich om en zei: ‘U zegt dat de Heilige Geest een persoon op zichzelf is, en een God op zichzelf, maar wat is een van een persoon uitgaande en voortgaande persoon anders dan een uitgaande en voortgaande werking. Een persoon kan niet van een ander persoon uitgaan en voortgaan, maar de werking kan dat. Of wat is een van God uitgaande en voortgaande God anders dan het Goddelijke uitgaande en voortgaande. Een God kan niet van een God door een andere God uitgaan en voortgaan, maar het Goddelijke kan dit uit de ene God.’ Nadat zij die op de stoelen zaten dit gehoord hadden, besloten ze eensgezind, dat de Heilige Geest niet een persoon op zichzelf is, dus ook geen God op zichzelf, maar dat het is, het Goddelijk Heilige, uitgaande en voortgaande vanuit de Enige, Alomtegenwoordige God, die de Heer is. Hierop zeiden de engelen die bij de gouden tafel stonden waarop het Woord lag: ‘Goed! Men leest nergens in het Oude Testament dat de profeten het Woord gesproken hebben uit de Heilige Geest maar uit Jehova; en waar in het Nieuwe Testament de Heilige Geest wordt genoemd, daar wordt bedoeld het Goddelijke, voortgaande, dat is het Goddelijk verlichtende, lerende, levendmakende, hervormende en wederverwekkende.’

Daarna volgde nog een debat, nu met betrekking tot de Heilige Geest, en wel hierover: uit wie gaat het Goddelijke voort, dat onder de Heilige Geest wordt verstaan, vanuit de Vader dan wel vanuit de Heer. Toen ze dit overwogen straalde een licht uit de hemel op hen, waardoor ze zagen dat het Goddelijk Heilige, waaronder de Heilige Geest wordt verstaan, niet uitgaat van de Vader door de Heer, maar vanuit de Heer uit de Vader. Ter vergelijking, zoals bij de mens, wiens werkzaamheden niet uit de ziel voortgaan door het lichaam, maar vanuit het lichaam uit de ziel. Dit bevestigde de engel die bij de tafel stond, door het volgende uit het Woord:

‘Hij, die de Vader gezonden heeft, spreekt de woorden Gods, niet met mate gaf Hij Hem de Geest; de Vader heeft de Zoon lief, en heeft alle dingen in Zijn hand gegeven’, (Johannes 3:34-35);

‘Er zal een Rijsje uitgaan van de tronk van Isai, op Hem zal de Geest van Jehova rusten, de Geest van wijsheid en inzicht, de Geest van raad en sterkte’, (Jesaja 11:1);

‘Dat de Geest van Jehova op Hem gegeven was, en in Hem was’, (Jesaja 42:1; 59:19-20; 61:1; Lucas 4:18);

‘Wanneer de Heilige Geest gekomen zal zijn, die Ik u zenden zal uit de Vader’, (Johannes 15:26);

‘Die zal Mij verheerlijken, want Hij zal vanuit het Mijne nemen, en zal het u verkondigen; al wat de Vader heeft, is het Mijne; daarom heb Ik dit gezegd, dat Hij vanuit het Mijne zal nemen, en u verkondigen’, (Johannes 16:14-15);

‘Indien Ik heenga, zo zal Ik de Trooster tot u zenden’, (Johannes 16:7);

‘Dat de trooster de Heilige Geest is’, (Johannes 14:26);

‘De Heilige Geest was nog niet, want Jezus was nog niet verheerlijkt’, (Johannes 7:39).

Maar na de verheerlijking blies Jezus op de discipelen, en zei tot hen:

‘Neemt aan de Heilige Geest’, (Johannes 20:22).

En in de Openbaring:

‘Wie zal Uw naam niet verheerlijken, o Heer, want Gij alleen zijt heilig’, (Apocalyps 15:4).

Daar de Goddelijke werking van de Heer vanuit Zijn Goddelijke Alomtegenwoordigheid onder de Heilige Geest wordt verstaan, zo zei Hij, toen Hij met de discipelen over de Heilige Geest sprak, die Hij uit de Vader zenden zou, ook dit:

‘Ik zal u geen wezen laten, Ik ga heen en kom tot u; en in die dag zult u erkennen, dat Ik in Mijn Vader ben, en Gij in Mij en Ik in u’, (Johannes 14:18, 20, 28).

En kort voordat Hij uit de wereld heenging, zei Hij: ‘Ziet, Ik ben met ulieden al de dagen, tot de voleinding der eeuw’, (Mattheüs 28:20). Nadat deze plaatsen aan hen waren voorgelezen, zei de engel: ‘Vanuit deze en tal van andere plaatsen uit het Woord blijkt duidelijk, dat het Goddelijke, dat de Heilige Geest wordt genoemd, vanuit de Heer voortgaat uit de Vader.’ Hierop zeiden zij die op de stoelen zaten: ‘Dit is de Goddelijke Waarheid.’ Tenslotte werd het volgende besluit vastgesteld: ‘Uit de beraadslagingen in dit concilie hebben wij duidelijk ingezien, en erkennen wij bijgevolg als heilige Waarheid, dat in de Heer God Heiland Jezus Christus de Goddelijke Drievuldigheid is, namelijk het Goddelijke, het Begin van alles, wat de Vader wordt genoemd, het Goddelijk Menselijke, dat de Zoon wordt genoemd en het Goddelijke Voortgaande, dat de Heilige Geest wordt genoemd’. Tezamen riepen ze uit dat in Christus al de volheid der Godheid lichamelijk woont, (Colossenzen 2:9). Aldus is er één God in de Kerk. Nadat dit besluit in dit grootse concilie genomen was, verhieven zij zich en de engelwachter kwam uit de schatkamer en bracht voor eenieder van hen, die op de stoelen gezeten hadden, schitterende kleren, hier en daar met gouddraad doorweven en hij zei: ‘Neemt de bruiloftsklederen.’ Toen werden ze met heerlijkheid naar de Nieuwe Christelijke Hemel geleid, waarmee de Kerk van de Heer op aarde, die het Nieuwe Jeruzalem is, verbonden zal zijn.

Footnotes:

1. NCBS Editor's Note: Original text references Psalm 19 verse 15, however at the time of this note verse 15 is found under verse 14 on our site.

  
/ 853  
  

Swedenborg Boekhuis Baarle Nassau, Netherlands Nederlandse vertaling door Henk Weevers 2010. Link markup by NCBSP.