The Bible

 

Genesis 13

Study

   

1 Alzo toog Abram op uit Egypte naar het zuiden, hij en zijn huisvrouw, en al wat hij had, en Lot met hem.

2 En Abram was zeer rijk, in vee, in zilver, en in goud.

3 En hij ging, volgens zijn reizen, van het zuiden tot Beth-El toe, tot aan de plaats, waar zijn tent in het begin geweest was, tussen Beth-El, en tussen Ai;

4 Tot de plaats des altaars, dat hij in het eerst daar gemaakt had; en Abram heeft aldaar den Naam des HEEREN aangeroepen.

5 En Lot, die met Abram toog, had ook schapen, en runderen, en tenten.

6 En dat land droeg hen niet, om samen te wonen; want hun have was vele, zodat zij samen niet konden wonen.

7 En er was twist tussen de herders van Abrams vee, en tussen de herders van Lots vee. Ook woonden toen de Kanaanieten en Ferezieten in dat land.

8 En Abram zeide tot Lot: Laat toch geen twisting zijn tussen mij en tussen u, en tussen mijn herders en tussen uw herders; want wij zijn mannen broeders.

9 Is niet het ganse land voor uw aangezicht? Scheid u toch van mij; zo gij de linkerhand kiest, zo zal ik ter rechterhand gaan; en zo gij de rechterhand, zo zal ik ter linkerhand gaan.

10 En Lot hief zijn ogen op, en hij zag de ganse vlakte der Jordaan, dat zij die geheel bevochtigde; eer de HEERE Sodom en Gomorra verdorven had, was zij als de hof des HEEREN, als Egypteland, als gij komt te Zoar.

11 Zo koos Lot voor zich de ganse vlakte der Jordaan, en Lot trok tegen het oosten; en zij werden gescheiden, de een van den ander.

12 Abram dan woonde in het land Kanaan; en Lot woonde in de steden der vlakte, en sloeg tenten tot aan Sodom toe.

13 En de mannen van Sodom waren boos, en grote zondaars tegen den HEERE.

14 En de HEERE zeide tot Abram, nadat Lot van hem gescheiden was: Hef uw ogen op, en zie van de plaats, waar gij zijt noordwaarts en zuidwaarts, en oostwaarts en westwaarts.

15 Want al dit land, dat gij ziet, zal Ik u geven, en aan uw zaad, tot in eeuwigheid.

16 En Ik zal uw zaad stellen als het stof der aarde, zodat, indien iemand het stof der aarde zal kunnen tellen, zal ook uw zaad geteld worden.

17 Maak u op, wandel door dit land, in zijn lengte en in zijn breedte, want Ik zal het u geven.

18 En Abram sloeg tenten op, en kwam en woonde aan de eikenbossen van Mamre, die bij Hebron zijn; en hij bouwde aldaar den HEERE een altaar.

   

From Swedenborg's Works

 

Arcana Coelestia #1547

Study this Passage

  
/ 10837  
  

1547. And Lot with him. That this signifies what is sensuous, has already been briefly stated (n. 1428); but as Lot is here specifically treated of, it must be known what it is in the Lord that he represents. Pharaoh represented the memory-knowledges that at last sent the Lord away; but Lot represents sensuous things, by which is meant the external man and its pleasures that pertain to sensuous things, thus those things which are outermost, and which are wont to captivate man in his childhood, and draw him away from goods. For so far as a man indulges the pleasures that originate from cupidities, he is drawn away from the celestial things that are of love and charity; because in those pleasures there is love from self and from the world, with which celestial love cannot agree.

There are, however, pleasures that agree perfectly with celestial things, and that likewise appear similar in external form (concerning which see above, n. 945, 994, 995, 997). But the pleasures that originate from cupidities are to be restrained and wiped out, because they block the way to celestial things. It is these pleasures, and not the others, that are treated of in this chapter-by Lot, in that he separated himself from Abram; and here it is said that such pleasures were present, which are signified by “Lot with him.” But in general by “Lot” is signified the external man, as will be evident from what follows.

  
/ 10837  
  

Thanks to the Swedenborg Foundation for the permission to use this translation.