The Bible

 

Daniël 2

Study

   

1 In het tweede jaar nu des koninkrijks van Nebukadnezar, droomde Nebukadnezar dromen; daarvan werd zijn geest verslagen, en zijn slaap werd in hem gebroken.

2 Toen zeide de koning, dat men roepen zou de tovenaars, en de sterrekijkers, en de guichelaars, en de Chaldeen, om den koning zijn dromen te kennen te geven; zij nu kwamen, en stonden voor het aangezicht des konings.

3 En de koning zeide tot hen: Ik heb een droom gedroomd; en mijn geest is ontsteld om dien droom te weten.

4 Toen spraken de Chaldeen, tot den koning in het Syrisch: O koning, leef in eeuwigheid! Zeg uw knechten den droom, zo zullen wij de uitlegging te kennen geven.

5 De koning antwoordde en zeide tot de Chaldeen: De zaak is mij ontgaan; indien gij mij den droom en zijn uitlegging niet bekend maakt, gij zult in stukken gehouwen worden, en uw huizen zullen tot een drekhoop gemaakt worden.

6 Maar indien gijlieden den droom en zijn uitlegging te kennen geeft, zo zult gij geschenken en gaven, en grote eer van mij ontvangen; daarom geeft mij den droom en zijn uitlegging te kennen.

7 Zij antwoordden ten tweeden male, en zeiden: De koning zegge zijn knechten den droom, dan zullen wij de uitlegging te kennen geven.

8 De koning antwoordde en zeide: Ik weet vastelijk, dat gijlieden den tijd uitkoopt, dewijl gij ziet, dat de zaak mij ontgaan is.

9 Indien gijlieden mij dien droom niet te kennen geeft, ulieder vonnis is enerlei; daarom hebt gij een leugenachtig en verdicht woord voor mij te zeggen bereid, totdat de tijd verandere; daarom zegt mij den droom, dan zal ik weten, dat gij mij deszelfs uitlegging zult te kennen geven.

10 De Chaldeen antwoordden voor den koning, en zeiden: Er is geen mens op den aardbodem, die des konings woord zou kunnen te kennen geven; daarom is er geen koning, grote of heerser, die zulk een zaak begeerd heeft van enigen tovenaar, of sterrekijker, of Chaldeer.

11 Want de zaak die de koning begeert, is te zwaar; en er is niemand anders, die dezelve voor den koning te kennen kan geven, dan de goden, welker woning bij het vlees niet is.

12 Daarom werd de koning toornig en zeer verbolgen, en zeide, dat men al de wijzen te Babel zou ombrengen.

13 Die wet dan ging uit, en de wijzen werden gedood; men zocht ook Daniel en zijn metgezellen, om gedood te worden.

14 Toen bracht Daniel een raad en oordeel in, aan Arioch, den overste der trawanten des konings, die uitgetogen was, om de wijzen van Babel te doden.

15 Hij antwoordde en zeide tot Arioch, den bevelhebber des konings: Waarom zou de wet van 's konings wege zo verhaast worden? Toen gaf Arioch aan Daniel de zaak te kennen.

16 En Daniel ging in, en verzocht van den koning, dat hij hem een bestemden tijd wilde geven, dat hij den koning de uitlegging te kennen gave.

17 Toen ging Daniel naar zijn huis, en hij gaf de zaak zijn metgezellen, Hananja, Misael, en Azarja te kennen;

18 Opdat zij van den God des hemels barmhartigheden verzochten over deze verborgenheid, dat Daniel en zijn metgezellen met de overige wijzen van Babel niet omkwamen.

19 Toen werd aan Daniel in een nachtgezicht de verborgenheid geopenbaard; toen loofde Daniel den God des hemels.

20 Daniel antwoordde en zeide: De Naam Gods zij geloofd van eeuwigheid tot in eeuwigheid, want Zijn is de wijsheid en de kracht.

21 Want Hij verandert de tijden en stonden; Hij zet de koningen af, en Hij bevestigt de koningen; Hij geeft den wijzen wijsheid, en wetenschap dengenen, die verstand hebben;

22 Hij openbaart diepe en verborgen dingen; Hij weet, wat in het duister is, want het licht woont bij Hem.

23 Ik dank en ik loof U, o God mijner vaderen! omdat Gij mij wijsheid en kracht gegeven hebt, en mij nu bekend gemaakt hebt, wat wij van U verzocht hebben, want Gij hebt ons des konings zaak bekend gemaakt.

24 Daarom ging Daniel in tot Arioch, dien de koning gesteld had om de wijzen van Babel om te brengen; hij ging henen en zeide aldus tot hem: Breng de wijzen van Babel niet om, maar breng mij in voor den koning, en ik zal den koning de uitlegging te kennen geven.

25 Toen bracht Arioch met haast Daniel in voor den koning, en hij sprak alzo tot hem: Ik heb een man van de gevankelijk weggevoerden van Juda gevonden, die den koning de uitlegging zal bekend maken.

26 De koning antwoordde en zeide tot Daniel, wiens naam Beltsazar was: Zijt gij machtig mij bekend te maken den droom, dien ik gezien heb, en zijn uitlegging?

27 Daniel antwoordde voor den koning, en zeide: De verborgenheid, die de koning eist, kunnen de wijzen, de sterrekijkers, de tovenaars, en de waarzeggers den koning niet te kennen geven;

28 Maar er is een God in den hemel, Die verborgenheden openbaart, Die heeft den koning Nebukadnezar bekend gemaakt, wat er geschieden zal in het laatste der dagen; uw droom, en de gezichten uws hoofds op uw leger, zijn deze:

29 Gij, o koning! op uw leger zijnde, klommen uw gedachten op, wat hierna geschieden zou; en Hij, Die verborgen dingen openbaart, heeft u te kennen gegeven, wat er geschieden zal.

30 Mij nu, mij is de verborgenheid geopenbaard, niet door wijsheid, die in mij is boven alle levenden; maar daarom, opdat men den koning de uitlegging zou bekend maken, en opdat gij de gedachten uws harten zoudt weten.

31 Gij, o koning! zaagt, en ziet, er was een groot beeld (dit beeld was treffelijk, en deszelfs glans was uitnemend), staande tegen u over; en zijn gedaante was schrikkelijk.

32 Het hoofd van dit beeld was van goed goud; zijn borst en zijn armen van zilver; zijn buik en zijn dijen van koper;

33 Zijn schenkelen van ijzer; zijn voeten eensdeels van ijzer, en eensdeels van leem.

34 Dit zaagt gij, totdat er een steen afgehouwen werd zonder handen, die sloeg dat beeld aan zijn voeten van ijzer en leem, en vermaalde ze.

35 Toen werden te zamen vermaald het ijzer, leem, koper, zilver en goud, en zij werden gelijk kaf van de dorsvloeren des zomers, en de wind nam ze weg, en er werd geen plaats voor dezelve gevonden; maar de steen, die het beeld geslagen heeft, werd tot een groten berg, alzo dat hij de gehele aarde vervulde.

36 Dit is de droom; zijn uitlegging nu zullen wij voor de koning zeggen.

37 Gij, o koning! zijt een koning der koningen; want de God des hemels heeft u een koninkrijk, macht, en sterkte, en eer gegeven;

38 En overal, waar mensenkinderen wonen, heeft Hij de beesten des velds en de vogelen des hemels in uw hand gegeven; en Hij heeft u gesteld tot een heerser over al dezelve; gij zijt dat gouden hoofd.

39 En na u zal een ander koninkrijk opstaan, lager dan het uwe; daarna een ander, het derde koninkrijk van koper, hetwelk heersen zal over de gehele aarde.

40 En het vierde koninkrijk zal hard zijn, gelijk ijzer; aangezien het ijzer alles vermaalt en verzwakt; gelijk nu het ijzer, dat zulks alles verbreekt, alzo zal het vermalen en verbreken.

41 En dat gij gezien hebt de voeten en de tenen, ten dele van pottenbakkersleem, en ten dele van ijzer, dat zal een gedeeld koninkrijk zijn, doch daar zal van des ijzers vastigheid in zijn, ten welken aanzien gij gezien hebt ijzer vermengd met modderig leem;

42 En de tenen der voeten, ten dele ijzer, en ten dele leem; dat koninkrijk zal ten dele hard zijn, en ten dele broos.

43 En dat gij gezien hebt ijzer vermengd met modderig leem, zij zullen zich wel door menselijk zaad vermengen, maar zij zullen de een aan den ander niet hechten, gelijk als zich ijzer met leem niet vermengt.

44 Doch in de dagen van die koningen zal de God des hemels een Koninkrijk verwekken, dat in der eeuwigheid niet zal verstoord worden; en dat Koninkrijk zal aan geen ander volk overgelaten worden; het zal al die koninkrijken vermalen, en te niet doen, maar zelf zal het in alle eeuwigheid bestaan.

45 Daarom hebt gij gezien, dat uit den berg een steen zonder handen afgehouwen is geworden, die het ijzer, koper, leem, zilver en goud vermaalde; de grote God heeft den koning bekend gemaakt, wat hierna geschieden zal; de droom nu is gewis, en zijn uitlegging is zeker.

46 Toen viel de koning Nebukadnezar op zijn aangezicht, en aanbad Daniel; en hij zeide, dat men hem met spijsoffer en liefelijk reukwerk een drankoffer doen zou.

47 De koning antwoordde Daniel en zeide: Het is de waarheid, dat ulieder God een God der goden is, en een Heere der koningen, en Die de verborgenheden openbaart, dewijl gij deze verborgenheid hebt kunnen openbaren.

48 Toen maakte de koning Daniel groot, en hij gaf hem vele grote geschenken, en hij stelde hem tot een heerser over het ganse landschap van Babel, en een overste der overheden over al de wijzen van Babel.

49 Toen verzocht Daniel van den koning; en hij stelde Sadrach, Mesach en Abed-nego over de bediening van het landschap van Babel; maar Daniel bleef aan de poort des konings.

   

From Swedenborg's Works

 

Leer Over De Heer #4

Study this Passage

  
/ 65  
  

4. Om te bevestigen dat het zo is, zou ik in dit eerste artikel alleen willen aanhalen de plaatsen vanuit het Woord, waar gezegd wordt: die dag, in die dag en in die tijd, waarin onder dag en onder tijd wordt verstaan de Komst van de Heer. Bij Jesaja: 'Het zal geschieden later in de dagen, welgegrond zal zijn de berg van Jehovah als het hoofd van de bergen. Verhoogd zal worden Jehovah alleen in die dag. De dag van Jehovah Zebaoth op alle heuvels groots en hoog. In die dag zal de mens wegwerpen zijn afgoden van zilver en goud', (Jesaja 2:2, 11-12, 20). 'In die dag zal de Heer Jehovih wegnemen hun sieraad', (Jesaja 3:18); 'In die dag zal zijn de spruit van Jehovah tot sieraad en heerlijkheid, (Jesaja 4:2); 'Hij zal grommen tegen hem in die dag, en neerschouwen tot het land, dat, zie, duisternis, benauwdheid, en het licht zal verduisterd worden, in de ruïnes', (Jesaja 5:30). 'Het zal geschieden in die dag, toesissen zal Jehovah de vliegen aan het verste eind van de rivieren van Egypte. In die dag zal de Heer afscheren…in de overgangen van de rivier. In die dag zal Hij levendmaken. Zijn zal in die dag alle plaats tot doorn en distel', (Jesaja 7:18, 20-21, 23). 'Wat zult gij doen in de dag der bezoeking, die komen zal. In die dag zal Israël steunen op Jehovah, de Heilige Israëls, in waarheid', (Jesaja 10:3, 20). 'Het zal geschieden in die dag, de wortel van Isai, staande tot een banier van de volken, zullen de natiën zoeken en zijn zal Zijn rustplaats heerlijkheid. Vooral in die dag zal de Heer opzoeken de overblijfselen van Zijn volk', (Jesaja 11:10-11). 'Zeggen zult gij in die dag: danken zal ik U, Jehovah. Zeggen zult gijlieden in die dag: Prijst Jehovah, roept aan Zijn naam', (Jesaja 12:1, 4). Nabij is de dag van Jehovah, zoals een verwoesting door Schaddai [de Almachtige] zal hij komen. Zie, de dag van Jehovah komt ongenadig in verbolgenheid en in gloed van toorn. Bewegen zal Ik de hemel en wegschudden zal de aarde van haar plaats, in die dag van de ontsteking van Zijn toorn. Nabij is Zijn tijd en zal komen, en de dagen zullen niet vertraagd worden', (Jesaja 13:6, 9, 13, 22). 'Het zal geschieden in die dag, verzwakt zal worden de glorie van Jakob. In die dag zal de mens opzien tot zijn Maker en zijn ogen tot de Heilige Israëls. In die dag zullen de steden van de toevlucht zijn tot verlatenheden van het woud', (Jesaja 17:4, 7, 9). 'In die dag zullen er zijn vijf steden in het land van Egypte, de lip van Kanaän spreken. In die dag zal Jehovah een altaar hebben in het midden van Egypte. In die dag zal er een weg zijn vanuit Egypte tot Aschur, en Israël zal zijn in het midden van het land', (Jesaja 19:18-19, 21, 23-24). 'Zeggen zal de bewoner van het eiland in die dag: zie.. , onze verwachting', (Jesaja 20:6). 'Dag van tumult en van verwoesting en van verwarring voor de Heer Jehovih Zebaoth', (Jesaja 22:5, 12). 'In die dag zal Jehovah bezoeking doen over het leger van de hoogte en over de koningen van de aarde. Na de veelheid van de dagen zullen zij bezocht worden; dan zal de maan schaamrood worden, en de zon beschaamd worden', (Jesaja 24:21-22, 23). 'Zeggen zal men in die dag: zie, onze God, Deze, Die wij hebben verwacht, dat Hij ons verlost', (Jesaja 25:9). 'In die dag zal gezongen worden dit lied in het land van Juda; een sterke stad hebben wij', (Jesaja 26:1). ' In die dag zal Jehovah met Zijn zwaard bezoeken. In die dag, wijngaard van loutere wijn, antwoord hem', (Jesaja 27 1, 2, 12, 13). 'In die dag zal zijn Jehovah Zebaoth tot een kroon versierd en tot een tulband', (Jesaja 28:5). 'Dan zullen horen in die dag de doven de woorden van het Boek, en vanuit de duisternis zullen de ogen van de blinden zien', (Jesaja 29:18). 'Zijn zullen leidingen van de wateren in de dag van de grote slachting, wanneer de torens zullen vallen en het licht van de maan zal dan zijn zoals het licht van de zon. In de dag waarop Jehovah zal verbinden de breuk van Zijn volk', (Jesaja 30:25-26). 'In die dag zullen zij verwerpen, ieder zijn afgoden van zilver en goud', (Jesaja 31:7). 'De dag van de wraak van Jehovah, het jaar van Zijn vergeldingen', (Jesaja 34:8). 'Komen zullen zij op u af, die twee in één dag, kinderloosheid en weduwschap', (Jesaja 47:9). 'Kennen zal Mijn volk Mijn naam, in die dag zullen zij weten dat Ik ben, Hij Die spreekt, zie Mij', (Jesaja 52:6). 'Gezalfd heeft Jehovah Mij, om uit te roepen het jaar van het welbehagen van Jehovah, en de dag van de wraak voor onze God, om te troosten alle rouwenden', (Jesaja 61:1-2). 'De dag van de wraak was in Mijn hart, en het jaar van Mijn verlosten is gekomen', (Jesaja 63:4). Bij Jeremia: 'In die dagen zult gij niet meer zeggen: de Ark van het verbond van Jehovah. In die tijd zullen zij noemen Hierosolyma de troon van Jehovah. In die dagen zullen zij gaan, het huis van Jehudah tot het huis Israëls', (Jeremia 3:16-17, 18). 'In die dag zal vergaan het hart van de koning en het hart van de vorsten en verbijsterd zullen zijn de priesters en verstommen de Profeten', (Jeremia 4:9).' Zie, de dagen komende, waarop tot woestheid het land zal worden', (Jeremia 7:32). 'Vallen zullen zij onder de vallenden in de dag van hun bezoeking', (Jeremia 8:12). 'Zie, de dagen komende, Ik zal bezoeking doen over elke besnedene in de voorhuid', (Jeremia 9:25). 'In de tijd van hun bezoeking zullen zij vergaan', (Jeremia 10:15). 'Overblijfselen zullen zij niet hebben; aanbrengen zal Ik een boze over hen, in het jaar van hun bezoeking', (Jeremia 11:23). Zie, de dagen komende, waarop niet langer zal gezegd worden...',(Jeremia 16:14). 'Met de nek en niet met de aangezichten zal Ik hen aanzien in de dag van hun ondergang', (Jeremia 18:17). 'Zie, de dagen komende, waarop Ik zal geven deze plaats tot verwoesting', (Jeremia 19:6, 8). 'Zie, de dagen komende, waarop Ik aan David zal opwekken een gerechte Spruit, Die regeren zal als Koning. In die dagen zal Jehudah bevrijd worden, en Israël zal wonen in veiligheid. Daarom, zie, er komen de dagen, waarop zij niet meer zeggen zullen...Aanbrengen zal Ik over hen een boze het jaar van hun bezoeking. In het uiterste van de dagen zult gij inzicht verstaan', (Jeremia 23:5-6, 7, 12, 20). 'Zie, de dagen komende, waarop Ik een keer zal brengen. O wee, groot is deze dag, en geen is als hij. Geschieden zal het in die dag, verbreken zal Ik het juk en de banden verscheuren', (Jeremia 30:3, 7-8). 'Een dag zal het zijn, waarop de wachters zullen roepen in het bergland van Efraïm: Staat op, laat ons opklimmen naar Zion, tot Jehovah onze God. Zie, de dagen komende, waarop Ik een nieuw verbond zal sluiten. Zie, de dagen komende, waarop gebouwd zal worden een stad voor Jehovah', (Jeremia 31:, 6, 27, 31, 38). 'De dagen komende waarop Ik zal vestigen het goede woord. In die dagen en in die tijd zal Ik doen uitspruiten aan David een gerechte spruit. In die dagen zal Jehudah bevrijd worden', (Jeremia 33:14, 15, 16). 'Toeleiden zal Ik woorden tegen deze stad ten kwade in die dag. Gij echter zal Ik ontrukken in die dag', (Jeremia 39:16-17). 'Die dag voor de Heer Jehovih Zebaoth een dag van wraak, dat Hij wraak neemt op Zijn vijanden. De dag van de ondergang is gekomen over hen, de tijd van hun bezoeking', (Jeremia 46:10, 21). 'Vanwege de komende dag om te verwoesten', (Jeremia 47:4). 'Toeleiden zal Ik over hen het jaar van de bezoeking. Terugleiden zal Ik evenwel de gevangenschap van hem in het uiterste der dagen', (Jeremia 48:44, 47). 'Ondergang zal ik toeleiden over hen ten tijde van hun bezoeking. Vallen zullen haar jongelingen in de straten, en alle krijgsmannen zullen worden uitgeroeid in die dag. In het uiterste der dagen zal Ik terugleiden de gevangenschap van hen', (Jeremia 49:8, 26, 39). 'In die dagen en in die tijd zullen komen de zonen Israëls en de zonen van Jehudah tezamen, en Jehovah hun God zullen zij zoeken. In die dagen en in die tijd zal gezocht worden de ongerechtigheid van Israël, maar die is er niet. Wee hun, omdat gekomen is de dag van hen, de tijd van hun bezoeking, (Jeremia 50:4, 20, 27, 31). IJdelheid die, werk van dwalingen, in de tijd van hun bezoeking zullen zij vergaan', (Jeremia 51:18). Bij Ezechiël: 'Het einde komt, komen doet het einde, komen doet de morgen over u, komen doet de tijd, nabij is de dag van het tumult. Zie de dag, zie, hij komt, de morgen gaat uit, gebloeid heeft de staf, uitgesproten is het geweld. Aangekomen is de dag, aangekomen de tijd over de gehele menigte ervan. Niet zilver en goud zullen hen uithelpen in de dag van de toorn van Jehovah', (Ezechiël 7:6-7, 10, 12, 19). Zij zeiden van de Profeten: Het gezicht dat hij ziende is, zal geschieden na vele dagen; hij profeteert voor verre tijden', (Ezechiël 12:27). 'Niet zullen zij staan in de oorlog in de dag van de toorn van Jehovah', (Ezechiël 13:5). 'Gij doorboorde goddeloze, vorst van Israël, wiens dag komt, in de tijd van het einde van de ongerechtigheid', (Ezechiël 21:25, 29, 30). 'Stad, uitgietende bloed in uw midden, opdat haar tijd mag komen; en gij hebt doen naderen de dagen, om te komen tot uw jaren', (Ezechiël 22:3-4). 'Zal het niet zijn in de dag, waarop Ik zal wegnemen van hen de sterkte; in die dag zal komen een ontvluchte tot u ter inlichting van de oren. In die dag zal geopend worden uw mond tot de ontvluchte', (Ezechiël 24:25, 26, 27). 'In die dag zal Ik doen groeien de hoorn van het huis van Israël', (Ezechiël 29:21). 'Huilt, wee de dag, want nabij is de dag van Jehovah, nabij de dag van Jehovah, een dag vol wolken, een dag van de natiën zal het zijn. In die dag zullen uitgaan boden van Mij', (Ezechiël 30:2-3, 9). 'In die dag waarop gij zult neerdalen ter hel', (Ezechiël 31:15). 'Ik, vragen zal Ik naar Mijn kudde, in de dag waarop hij zal zijn in het midden van uw kudde en ontrukken zal Ik hen vanuit alle plaatsen waarheen zij verstrooid zijn geweest. In de dag van wolken en donkerheid', (Ezechiël 34:11-12). 'In de dag waarop Ik u zal hebben gereinigd van al uw ongerechtigheden', (Ezechiël 36:33). 'Profeteer en zeg: In die dag, waarop zitten zal Mijn volk Israël in veiligheid, zult gij het niet bekennen? In het nageslacht van de dagen zal Ik u heenleiden tot Mijn land. In die dag, in de dag waarop zal komen Gog op het land. In Mijn ijver, in de dag van Mijn verontwaardiging, indien niet in deze dag geweest zal zijn een grote aardbeving op het land van Israël', (Ezechiël 38:14, 16, 18-19). 'Zie, hij komt, deze dag waarvan Ik gesproken heb. Het zal geschieden in die dag, geven zal Ik aan Gog een grafstede in het land van Israël; opdat zij bekennen het huis Israëls, dat Ik Jehovah hun God ben, vanaf die dag en voortaan', (Ezechiël 39:8, 11, 22). Bij Daniël: 'God in de hemelen heeft onthuld de verborgen dingen, wat geschieden zal in het laatste der dagen', (Daniël 2:28). De tijd kwam dat de heiligen het koninkrijk in bezit namen', (Daniël 7:22). 'Let op, omdat het gezicht gaat over de tijd van het. Hij zei: Zie, Ik, zal u bekend maken wat geschieden zal in het uiterste van de toorn want het gaat over het einde ter bestemder tijd. Het gezicht van de avond en de morgen, waarheid is het; gij, verbergt het gezicht, omdat het pas geldt na vele dagen', (Daniël 8:17, 19, 26). 'Ik ben gekomen om u te doen verstaan, wat uw volk zal overkomen in het uiterste der dagen, omdat er nog een gezicht is voor die dagen', (Daniël 10:14, 16). 'De inzichtsvollen zullen beproefd worden om te louteren en te reinigen, tot aan de tijd van het einde, want nog wacht een bestemde tijd', (Daniël 11:35). 'In die tijd zal opstaan Michaël, de grote vorst, die staat voor de zonen van uw volk en het zal zijn een tijd van angst, zoals er niet is geweest, sinds de natie. In deze tijd evenwel zal uw volk uitgered worden, al wie zal gevonden worden geschreven in het boek', (). 'Gij Daniël, verberg de woorden en verzegel het boek tot aan de tijd van het einde. Van de tijd af echter, waarop zal verwijderd worden het gedurig offer, en zal gegeven worden de verwoestende gruwel, zijn er duizend twee honderd negentig dagen. Gij zult opstaan in uw lot onder het einde der dagen', (Daniël 12:4, 9, 11, 13). Bij Hosea: 'Een einde zal Ik maken aan het koninkrijk van het huis Israëls. In die dag zal Ik verbreken de boog Israëls. Groot de dag Israëls', (Hosea 1:4-5, 11). 'In die dag, noemen zult gij, Mijn echtgenoot. Sluiten zal Ik voor hen een verbond in die dag. In die dag zal Ik verhoren', (Hosea 2:17, 18, 20). 'Omkeren zullen de zonen Israëls, en zoeken Jehovah God, en David hun koning in het uiterste der dagen', (Hosea 3:5). 'Gaat en laat ons terugkeren tot Jehovah; Hij zal ons levend maken na twee dagen en in de derde dag zal Hij ons oprichten en wij zullen leven vóór Hem', (Hosea 6:1-2). 'Gekomen zijn de dagen van bezoeking, gekomen de dagen van vergelding', (Hosea 9:7). Bij Joël: 'Wee, de dag, omdat nabij is de dag van Jehovah en zoals een verwoesting uit Schaddai zal hij komen, (Joël 1:15). 'Komen doet de dag van Jehovah, nabij de dag van duisternis en donkerheid, dag van wolk en schemering. Groot de dag van Jehovah en zeer verschrikkelijk, en wie zal hem uithouden', (Joël 2:1-2, 11). 'Over dienstknechten en dienstmaagden in die dagen zal Ik uitgieten Mijn geest. De zon zal verkeerd worden in duisternis, en de maan in bloed, voordat komt de dag van Jehovah groot en verschrikkelijk', (Joël 2:29, 31). 'Zie, in die dagen en in die tijd, waarin Ik zal terugvoeren', (Joël 3:1). 'In die dagen en in die tijd zal Ik vergaderen alle natiën. Nabij is de dag van Jehovah. Het zal geschieden in die dag, druipen zullen de bergen van most', (Joël 3:1, 14, 18). Bij Obadjah: 'In die dag zal Ik de wijzen verloren laten gaan vanuit Edom. Verblijd u niet over hen in de dag van hun ondergang, in de dag van hun benauwdheid. Nabij immers de dag van Jehovah over alle natiën', (Obadja vers 8, 12, 13, 14, 15). Bij Amos: 'Een sterke van hart zal heenvluchten naakt in die dag', (Amos 2:16). 'In de dag waarop Ik zal bezoeken de overtredingen Israëls over hem', (Amos 3:14). Wee de verlangenden naar de dag van Jehovah: wat wilt u van de dag van Jehovah, die een van duisternis is en niet van licht. Zal niet duisternis zijn de dag van Jehovah, en niet licht en donkerheid, niet echter glans voor die', (Amos 5:18, 20). 'Huilen zullen de gezangen van de Tempel in die dag. In die dag zal Ik doen ondergaan de zon op de middag: en verduisteren zal Ik het land in de dag van het licht. In die dag zullen versmachten de schone maagden en de jongelingen van dorst', (Amos 8:3, 9, 13). 'In die dag zal Ik oprichten de gevallen hut van David. Zie de dagen komen dat druipen zullen de bergen van most', (, ). Bij Micha: 'In die dag zal geweeklaagd worden, door te verwoesten zijn wij verwoest', (Micha 2:4). 'In het uiterste der dagen zal de berg van het huis van Jehovah zijn gesteld tot het hoofd van de bergen. In die dag zal Ik verzamelen de kreupele', (Micha 4:1, 6).'In die dag zal Ik uitroeien uw paarden en uw wagens', (Micha 5:9). 'Dag van uw bespieders, uw bezoeking is gekomen. De dag is aanwezig om te bouwen de lemen muren: deze dag zal men tot aan u komen, (Micha 7:4, 11-12)'. Bij Habakuk: 'Nog een gezicht op vastgestelde tijd, en het zal uitgesproken worden aan het einde; als het zal uitblijven, verwacht dat omdat het door te komen zal komen, en niet zal het uitgesteld worden', (Habakuk Micha 2:3). 'Jehovah, in het midden van de jaren doe Uw werk; in het midden van de jaren maak bekend; God zal komen', (Habakuk Micha 3:2). Bij Zefanja: 'Nabij is de dag van Jehovah. In de dag van het slachtoffer van Jehovah zal Ik bezoeking doen over de vorsten, en over de zonen van de koning. In die dag zal zijn een stem van geschreeuw. In die tijd zal Ik doorzoeken Jeruzalem met lantaarns. Nabij is de grote dag van Jehovah. Dag van de ontsteking deze dag. Dag van de angst en van de benauwenis. Dag van de woestheid en van de verwoesting. Dag van duisternis en van donkerheid. Dag van de wolk en van de nevel. Dag van de bazuin en van het geschal. In de dag van de toorn van Jehovah zal verteerd worden het gehele land, en een schielijk einde zal Hij maken met alle bewoners van het land', (Zefanja 1:7-8, 9-10, 12, 14-15, 16, 18). 'Wanneer nog niet komt over ons de dag van de toorn van Jehovah. Misschien zult gij verborgen worden in de dag van de toorn van Jehovah', (Zefanja 2:2-3). 'Verwacht Mij tot aan de dag van Mijn oprijzen tot de prooi, want het is Mijn gericht. In die dag zult gij niet beschaamd worden over uw werken. In die dag zal gezegd worden tot Jeruzalem: Vrees niet. Wegdoen zal Ik uw verdrukkers in die tijd. In die tijd laat Ik u binnenkomen. In die tijd zal Ik u vergaderen, omdat Ik u zal vrijgeven tot een naam en tot lof', (Zefanja 3:8, 11, 16, 19-20). Bij Zacharia: 'Verwijderen zal Ik de ongerechtigheid van het land in één dag. In die dag zult gij roepen, de man tot zijn genoot, onder de wijnstok en onder de vijgenboom', (Zacharia 3:9-10). 'Dan zullen vele natiën aankleven Jehovah in die dag', (). In die dagen zullen aangrijpen tien mannen de slip van een man van Judea', (Zacharia 8:23). 'Behouden zal hen Jehovah hun God in die dag zoals een kudde Zijn volk', (Zacharia 9:16). 'Mijn verbond is verbroken in die dag', (Zacharia 11:10).'In die dag zal Ik stellen Jeruzalem tot een niet te torsen steen voor alle volken. In die dag zal Ik slaan alle paard met verbijstering. In die dag zal Ik stellen de aanvoerders van Jehudah zoals een oven van vuur in het brandhout. In die dag beschermen zal Jehovah de bewoners van Jeruzalem. In die dag zal Ik zoeken te verderven alle natiën. In die dag zal groeien de rouwklacht in Jeruzalem', (Zacharia 12:3-4, 6, 8-9, 11). 'In die dag zal een bron geopend zijn voor het huis van David en voor de bewoners van Jeruzalem. Geschieden zal het in die dag dat Ik zal uitroeien de namen van de afgoden in het land. In die dag zullen de Profeten beschaamd worden', (Zacharia 13:1-2, 4). 'Zie de dag komende voor Jehovah. Staan zullen Zijn voeten in die dag op de Olijfberg. In die dag zal niet zijn licht en glans. Een enige dag die Jehovah bekend zal zijn, niet dag niet nacht, omstreeks de tijd van de avond zal het licht zijn. In die dag zullen uitgaan levende wateren van Hierosolyma. In die dag zal Jehovah zijn één, en Zijn Naam één. In die dag zal zijn grote opschudding van Jehovah. In die dag zal er staan op de belletjes van de paarden: heiligheid aan Jehovah. Niet langer zal zijn Kanaäns koopman in het huis van Jehovah in die dag', (Zacharia 14:1, 4, 6-7, 8-9, 13, 20-21). Bij Maleachi: 'Wie zal verdragen de dag van Zijn toekomst, en wie zal bestaan wanneer Hij zal verschenen zijn. Opdat zij Mij zijn in die dag, die Ik maken zal, tot eigendom', (Maleachi 3:2, 17). 'Zie, de dag is komend, brandend als een oven. Zie, Ik zend ulieden Elia, de Profeet, voordat komt de dag van Jehovah, groot en vreeswekkend, (Maleachi 4:1, 5). Bij David: 'Bloeien zal in Zijn dagen de rechtvaardige met veel vrede; en heersen zal Hij van zee tot zee, en van de rivier tot aan de einden der aarde', (Psalm 72:7-8) en ook elders.

  
/ 65  
  

Published by Swedenborg Boekhuis.