The Bible

 

Daniël 12

Study

   

1 En te dier tijd zal Michael opstaan, die grote vorst, die voor de kinderen uws volks staat, als het zulk een tijd der benauwdheid zijn zal, als er niet geweest is, sinds dat er een volk geweest is, tot op dienzelven tijd toe; en te dier tijd zal uw volk verlost worden, al wie gevonden wordt geschreven te zijn in het boek.

2 En velen van die, die in het stof der aarde slapen, zullen ontwaken, dezen ten eeuwigen leven, en genen tot versmaadheden, en tot eeuwige afgrijzing.

3 De leraars nu zullen blinken, als de glans des uitspansels, en die er velen rechtvaardigen, gelijk de sterren, altoos en eeuwiglijk.

4 En gij, Daniel! sluit deze woorden toe, en verzegel dit boek, tot den tijd van het einde; velen zullen het naspeuren, en de wetenschap zal vermenigvuldigd worden.

5 En ik, Daniel, zag, en ziet, er stonden twee anderen, de een aan deze zijde van den oever der rivier, en de ander aan gene zijde van den oever der rivier.

6 En hij zeide tot den Man, bekleed met linnen, Die boven op het water der rivier was: Tot hoe lang zal het zijn, dat er een einde van deze wonderen zal wezen?

7 En ik hoorde dien Man, bekleed met linnen, Die boven op het water van de rivier was, en Hij hief Zijn rechterhand en Zijn linkerhand op naar den hemel, en zwoer bij Dien, Die eeuwiglijk leeft, dat na een bestemden tijd, bestemde tijden, en een helft, en als Hij zal voleind hebben te verstrooien de hand des heiligen volks, al deze dingen voleind zullen worden.

8 Dit hoorde ik, doch ik verstond het niet; en ik zeide: Mijn Heere! wat zal het einde zijn van deze dingen?

9 En Hij zeide: Ga henen, Daniel! want deze woorden zijn toegesloten en verzegeld tot den tijd van het einde.

10 Velen zullen er gereinigd en wit gemaakt, en gelouterd worden; doch de goddelozen zullen goddelooslijk handelen, en geen van de goddelozen zullen het verstaan, maar de verstandigen zullen het verstaan.

11 En van dien tijd af, dat het gedurig offer zal weggenomen, en de verwoestende gruwel zal gesteld zijn, zullen zijn duizend tweehonderd en negentig dagen.

12 Welgelukzalig is hij, die verwacht en raakt tot duizend driehonderd vijf en dertig dagen.

13 Maar gij, ga henen tot het einde, want gij zult rusten, en zult opstaan in uw lot, in het einde der dagen.

   

From Swedenborg's Works

 

Ware Christelijke Religie #606

Study this Passage

  
/ 853  
  

606. Hieruit kan men deze gevolgtrekkingen maken, dat de niet wederverwekte mens is zoals iemand die 's nachts fantomen ziet en gelooft dat het mensen zijn; en daarna, wanneer hij wederverwekt wordt is hij zoals iemand die in de vroege ochtend ziet, dat de dingen, die hij 's nachts zag, waanideeën zijn; en naderhand wanneer hij wederverwekt is en ziet zoals overdag, weet dat het hallucinaties waren. De niet wederverwekte mens is als iemand die droomt, en de wederverwekte mens is als iemand die wakker is; in het Woord wordt het natuurlijke leven ook met de slaap vergeleken en het geestelijke leven met wakker zijn. De niet wederverwekte mens wordt ook verstaan onder de dwaze maagden die lampen hadden en geen olie, en de wederverwekte onder de voorzichtige maagden die lampen hadden en tevens olie. Onder lampen worden zulke dingen verstaan die tot het verstand behoren en onder olie die dingen die tot de liefde behoren. De wederverwekten zijn gelijk, ‘de lampen van de kandelaar in de tabernakel, en zij zijn gelijk ‘de broden der aangezichten daar met de wierook daarover’; en zij zijn diegenen

‘die glanzen zullen gelijk de glans van het uitspansel en zullen lichten gelijk de sterren in de eeuw en tot in eeuwigheid’, (Daniël 12:3).

De niet wederverwekte mens is als degene die in de tuin van Eden is en eet van de boom van de kennis van goed en kwaad, en daarom uit de tuin geworpen werd, ja, in feite is hij deze boom zelf. Maar de wederverwekte mens is als degene die in de tuin is en eet van de boom des levens. Dat hem daarvan te eten gegeven wordt, blijkt uit het volgende in de Openbaring:

‘Die overwint, Ik zal hem geven te eten van de boom des levens, die in het midden van het paradijs Van God is’, (Apocalyps 2:7).

Onder de tuin van Eden wordt het inzicht in de geestelijke dingen uit liefde tot het ware verstaan, zie het werk ‘Onthulde Openbaring’ nr. 90. In een woord: de niet wederverwekte [het onkruid] is een zoon van de boze, en de wederverwekte [het goede zaad] een zoon van het koninkrijk’, (Mattheüs 13:38). De zoon van de boze is daar de zoon van de duivel, en de zoon van het koninkrijk is daar de zoon van de Heer.

De wederverwekte mens is in gemeenschap met de engelen van de hemel en de niet wederverwekte mens is in gemeenschap met de geesten van de hel.

  
/ 853  
  

Swedenborg Boekhuis Baarle Nassau, Netherlands Nederlandse vertaling door Henk Weevers 2010. Link markup by NCBSP.