The Bible

 

Daniël 11

Study

   

1 Ik nu, ik stond in het eerste jaar van Darius den Meder, om hem te versterken en te stijven.

2 En nu, ik zal u de waarheid te kennen geven; ziet, er zullen nog drie koningen in Perzie staan, en de vierde zal verrijkt worden met grote rijkdom, meer dan al de anderen; en nadat hij zich in zijn rijkdom zal versterkt hebben, zal hij ze allen verwekken tegen het koninkrijk van Griekenland.

3 Daarna zal er een geweldig koning opstaan, die met grote heerschappij heersen zal, en hij zal doen naar zijn welgevallen.

4 En als hij zal staan, zal zijn rijk gebroken, en in de vier winden des hemels verdeeld worden, maar niet aan zijn nakomelingen, ook niet naar zijn heerschappij, waarmede hij heerste; want zijn rijk zal uitgerukt worden, en dat voor anderen dan deze.

5 En de koning van het Zuiden, die een van zijn vorsten is, zal sterk worden; doch een ander zal sterker worden dan hij, en hij zal heersen; zijn heerschappij zal een grote heerschappij zijn.

6 Op het einde nu van sommige jaren, zullen zij zich met elkander bevrienden, en de dochter des konings van het Zuiden zal komen tot den koning van het Noorden, om billijke voorwaarden te maken; doch zij zal de macht des arms niet behouden, daarom zal hij, noch zijn arm, niet bestaan; maar zij zal overgegeven worden, en die haar gebracht hebben, en die haar gegenereerd heeft, en die haar gesterkt heeft in die tijden.

7 Doch uit de spruit van haar wortelen zal er een opstaan in zijn staat, die zal met heirkracht komen, en hij zal komen tegen die sterke plaatsen des konings van het Noorden, en hij zal tegen dezelve doen, en hij zal ze bemachtigen.

8 Ook zal hij hun goden, met hun vorsten, met hun gewenste vaten van zilver en goud, in de gevangenis naar Egypte brengen; en hij zal enige jaren staande blijven boven den koning van het Noorden.

9 Alzo zal de koning van het Zuiden in het koninkrijk komen, en hij zal wederom in zijn land trekken.

10 Doch zijn zonen zullen zich in strijd mengen, en zij zullen een menigte van grote heiren verzamelen; en een van hen zal snellijk komen, en als een vloed overstromen en doortrekken; en hij zal wederom komen, en zich in den strijd mengen, tot aan zijn sterke plaats toe.

11 En de koning van het Zuiden zal verbitterd worden, en hij zal uittrekken, en strijden tegen hem, tegen den koning van het Noorden, die ook een grote menigte oprichten zal, doch die menigte zal in zijn hand gegeven worden.

12 Als die menigte zal weggenomen zijn, zal zijn hart zich verheffen, en hij zal er enige tien duizenden nedervellen; evenwel zal hij niet gesterkt worden.

13 Want de koning van het Noorden zal wederkeren, en hij zal een groter menigte dan de eerste was, oprichten; en aan het einde van de tijden der jaren, zal hij snellijk komen met een grote heirkracht, en met groot goed.

14 Ook zullen er in die tijden velen opstaan tegen den koning van het Zuiden; en de scheurmakers uws volks zullen verheven worden, om het gezicht te bevestigen, doch zij zullen vallen.

15 En de koning van het Noorden zal komen, en een wal opwerpen, en vaste steden innemen; en de armen van het Zuiden zullen niet bestaan, noch zijn uitgelezen volk, ja, er zal geen kracht zijn om te bestaan.

16 Maar hij, die tegen hem komt, zal doen naar zijn welgevallen, en niemand zal voor zijn aangezicht bestaan; hij zal ook staan in het land des sieraads, en de verderving zal in zijn hand wezen.

17 En hij zal zijn aangezicht stellen, om met de kracht zijns gansen rijks te komen, en hij zal billijke voorwaarden medebrengen, en hij zal het doen; want hij zal hem een dochter der vrouwen geven, om haar te verderven, maar zij zal niet vast staan, en zij zal voor hem niet zijn.

18 Daarna zal hij zijn aangezicht tot de eilanden keren, en hij zal er vele innemen; doch een overste zal zijn smaad tegen hem doen ophouden, behalve dat hij zijn smaad op hem zal doen wederkeren.

19 En hij zal zijn aangezicht keren naar de sterkten zijns lands, en hij zal aanstoten, en vallen, en niet gevonden worden.

20 En in zijn staat zal er een opstaan, doende een geldeiser doortrekken, in koninklijke heerlijkheid; maar hij zal in enige dagen gebroken worden, nochtans niet door toornigheden, noch door oorlog.

21 Daarna zal er een verachte in zijn staat staan, denwelken men de koninklijke waardigheid niet zal geven; doch hij zal in stilheid komen, en het koninkrijk door vleierijen bemachtigen.

22 En de armen der overstroming zullen overstroomd worden van voor zijn aangezicht, en zij zullen verbroken worden, en ook de vorst des verbonds.

23 En na de vereniging met hem zal hij bedrog plegen, en hij zal optrekken, en hij zal met weinig volks gesterkt worden.

24 Met stilheid zal hij ook in de vette plaatsen des landschaps komen, en hij zal doen, dat zijn vaders, of de vaders zijner vaderen, niet gedaan hebben; roof, en buit, en goederen, zal hij onder hen uitstrooien, en hij zal tegen de vastigheden zijn gedachten denken, doch tot een zekeren tijd toe.

25 En hij zal zijn kracht en zijn hart verwekken tegen den koning van het Zuiden, met een grote heirkracht; en de koning van het Zuiden zal zich in den strijd mengen met een grote en zeer machtige heirkracht; doch hij zal niet bestaan, want zij zullen gedachten tegen hem denken.

26 En die de stukken zijner spijze zullen eten, zullen hem breken, en de heirkracht deszelven zal overstromen, en vele verslagenen zullen vallen.

27 En het hart van beide deze koningen zal wezen om kwaad te doen, en aan een tafel zullen zij leugen spreken; en het zal niet gelukken, want het zal nog een einde hebben ter bestemder tijd.

28 En hij zal in zijn land wederkeren met groot goed, en zijn hart zal zijn tegen het heilig verbond; en hij zal het doen, en wederkeren in zijn land.

29 Ter bestemder tijd zal hij wederkeren, en tegen het Zuiden komen, doch het zal niet zijn gelijk de eerste, noch gelijk de laatste reize.

30 Want er zullen schepen van Chittim tegen hem komen, daarom zal hij met smart bevangen worden, en hij zal wederkeren, en gram worden tegen het heilig verbond, en hij zal het doen; want wederkerende zal hij acht geven op de verlaters des heiligen verbonds.

31 En er zullen armen uit hem ontstaan, en zij zullen het heiligdom ontheiligen, en de sterkte, en zij zullen het gedurige offer wegnemen, en een verwoestenden gruwel stellen.

32 En die goddelooslijk handelen tegen het verbond, zal hij doen huichelen door vleierijen; maar het volk, die hun God kennen, zullen zij grijpen, en zullen het doen.

33 En de leraars des volks zullen er velen onderwijzen, en zij zullen vallen door het zwaard en door vlam, door gevangenis en door beroving, vele dagen.

34 Als zij nu zullen vallen, zullen zij met een kleine hulp geholpen worden; doch velen zullen zich door vleierijen tot hen vervoegen.

35 En van de leraars zullen er sommigen vallen, om hen te louteren en te reinigen, en wit te maken, tot den tijd van het einde toe; want het zal nog zijn voor een bestemden tijd.

36 En die koning zal doen naar zijn welgevallen, en hij zal zichzelven verheffen, en groot maken boven allen God, en hij zal tegen den God der goden wonderlijke dingen spreken; en hij zal voorspoedig zijn, totdat de gramschap voleind zij, want het is vastelijk besloten, het zal geschieden.

37 En op de goden zijner vaderen zal hij geen acht geven, noch op de begeerte der vrouwen; hij zal ook op geen God acht geven, maar hij zal zich boven alles groot maken.

38 En hij zal den god Mauzzim in zijn standplaats eren; namelijk den god, welken zijn vaders niet gekend hebben, zal hij eren met goud, en met zilver, en met kostelijk gesteente, en met gewenste dingen.

39 En hij zal de vastigheden der sterkten maken met den vreemden god; dengenen, die hij kennen zal, zal hij de eer vermenigvuldigen, en hij zal ze doen heersen over velen, en hij zal het land uitdelen om prijs.

40 En op den tijd van het einde, zal de koning van het Zuiden tegen hem met hoornen stoten; en de koning van het Noorden zal tegen hem aanstormen, met wagenen, en met ruiteren, en met vele schepen; en hij zal in de landen komen, en hij zal ze overstromen en doortrekken.

41 En hij zal komen in het land des sieraads, en vele landen zullen ter nedergeworpen worden; doch deze zullen zijn hand ontkomen, Edom en Moab, en de eerstelingen der kinderen Ammons.

42 En hij zal zijn hand aan de landen leggen, ook zal het land van Egypte niet ontkomen.

43 En hij zal heersen over de verborgen schatten des gouds en des zilvers, en over al de gewenste dingen van Egypte; en die van Libye, en de Moren zullen in zijn gangen wezen.

44 Maar de geruchten van het Oosten en van het Noorden zullen hem verschrikken; daarom zal hij uittrekken met grote grimmigheid om velen te verdelgen en te verbannen.

45 En hij zal de tenten van zijn paleis planten tussen de zeeen aan den berg des heiligen sieraads; en hij zal tot zijn einde komen, en zal geen helper hebben.

   

From Swedenborg's Works

 

Leer Over De Heer #4

Study this Passage

  
/ 65  
  

4. Om te bevestigen dat het zo is, zou ik in dit eerste artikel alleen willen aanhalen de plaatsen vanuit het Woord, waar gezegd wordt: die dag, in die dag en in die tijd, waarin onder dag en onder tijd wordt verstaan de Komst van de Heer. Bij Jesaja: 'Het zal geschieden later in de dagen, welgegrond zal zijn de berg van Jehovah als het hoofd van de bergen. Verhoogd zal worden Jehovah alleen in die dag. De dag van Jehovah Zebaoth op alle heuvels groots en hoog. In die dag zal de mens wegwerpen zijn afgoden van zilver en goud', (Jesaja 2:2, 11-12, 20). 'In die dag zal de Heer Jehovih wegnemen hun sieraad', (Jesaja 3:18); 'In die dag zal zijn de spruit van Jehovah tot sieraad en heerlijkheid, (Jesaja 4:2); 'Hij zal grommen tegen hem in die dag, en neerschouwen tot het land, dat, zie, duisternis, benauwdheid, en het licht zal verduisterd worden, in de ruïnes', (Jesaja 5:30). 'Het zal geschieden in die dag, toesissen zal Jehovah de vliegen aan het verste eind van de rivieren van Egypte. In die dag zal de Heer afscheren…in de overgangen van de rivier. In die dag zal Hij levendmaken. Zijn zal in die dag alle plaats tot doorn en distel', (Jesaja 7:18, 20-21, 23). 'Wat zult gij doen in de dag der bezoeking, die komen zal. In die dag zal Israël steunen op Jehovah, de Heilige Israëls, in waarheid', (Jesaja 10:3, 20). 'Het zal geschieden in die dag, de wortel van Isai, staande tot een banier van de volken, zullen de natiën zoeken en zijn zal Zijn rustplaats heerlijkheid. Vooral in die dag zal de Heer opzoeken de overblijfselen van Zijn volk', (Jesaja 11:10-11). 'Zeggen zult gij in die dag: danken zal ik U, Jehovah. Zeggen zult gijlieden in die dag: Prijst Jehovah, roept aan Zijn naam', (Jesaja 12:1, 4). Nabij is de dag van Jehovah, zoals een verwoesting door Schaddai [de Almachtige] zal hij komen. Zie, de dag van Jehovah komt ongenadig in verbolgenheid en in gloed van toorn. Bewegen zal Ik de hemel en wegschudden zal de aarde van haar plaats, in die dag van de ontsteking van Zijn toorn. Nabij is Zijn tijd en zal komen, en de dagen zullen niet vertraagd worden', (Jesaja 13:6, 9, 13, 22). 'Het zal geschieden in die dag, verzwakt zal worden de glorie van Jakob. In die dag zal de mens opzien tot zijn Maker en zijn ogen tot de Heilige Israëls. In die dag zullen de steden van de toevlucht zijn tot verlatenheden van het woud', (Jesaja 17:4, 7, 9). 'In die dag zullen er zijn vijf steden in het land van Egypte, de lip van Kanaän spreken. In die dag zal Jehovah een altaar hebben in het midden van Egypte. In die dag zal er een weg zijn vanuit Egypte tot Aschur, en Israël zal zijn in het midden van het land', (Jesaja 19:18-19, 21, 23-24). 'Zeggen zal de bewoner van het eiland in die dag: zie.. , onze verwachting', (Jesaja 20:6). 'Dag van tumult en van verwoesting en van verwarring voor de Heer Jehovih Zebaoth', (Jesaja 22:5, 12). 'In die dag zal Jehovah bezoeking doen over het leger van de hoogte en over de koningen van de aarde. Na de veelheid van de dagen zullen zij bezocht worden; dan zal de maan schaamrood worden, en de zon beschaamd worden', (Jesaja 24:21-22, 23). 'Zeggen zal men in die dag: zie, onze God, Deze, Die wij hebben verwacht, dat Hij ons verlost', (Jesaja 25:9). 'In die dag zal gezongen worden dit lied in het land van Juda; een sterke stad hebben wij', (Jesaja 26:1). ' In die dag zal Jehovah met Zijn zwaard bezoeken. In die dag, wijngaard van loutere wijn, antwoord hem', (Jesaja 27 1, 2, 12, 13). 'In die dag zal zijn Jehovah Zebaoth tot een kroon versierd en tot een tulband', (Jesaja 28:5). 'Dan zullen horen in die dag de doven de woorden van het Boek, en vanuit de duisternis zullen de ogen van de blinden zien', (Jesaja 29:18). 'Zijn zullen leidingen van de wateren in de dag van de grote slachting, wanneer de torens zullen vallen en het licht van de maan zal dan zijn zoals het licht van de zon. In de dag waarop Jehovah zal verbinden de breuk van Zijn volk', (Jesaja 30:25-26). 'In die dag zullen zij verwerpen, ieder zijn afgoden van zilver en goud', (Jesaja 31:7). 'De dag van de wraak van Jehovah, het jaar van Zijn vergeldingen', (Jesaja 34:8). 'Komen zullen zij op u af, die twee in één dag, kinderloosheid en weduwschap', (Jesaja 47:9). 'Kennen zal Mijn volk Mijn naam, in die dag zullen zij weten dat Ik ben, Hij Die spreekt, zie Mij', (Jesaja 52:6). 'Gezalfd heeft Jehovah Mij, om uit te roepen het jaar van het welbehagen van Jehovah, en de dag van de wraak voor onze God, om te troosten alle rouwenden', (Jesaja 61:1-2). 'De dag van de wraak was in Mijn hart, en het jaar van Mijn verlosten is gekomen', (Jesaja 63:4). Bij Jeremia: 'In die dagen zult gij niet meer zeggen: de Ark van het verbond van Jehovah. In die tijd zullen zij noemen Hierosolyma de troon van Jehovah. In die dagen zullen zij gaan, het huis van Jehudah tot het huis Israëls', (Jeremia 3:16-17, 18). 'In die dag zal vergaan het hart van de koning en het hart van de vorsten en verbijsterd zullen zijn de priesters en verstommen de Profeten', (Jeremia 4:9).' Zie, de dagen komende, waarop tot woestheid het land zal worden', (Jeremia 7:32). 'Vallen zullen zij onder de vallenden in de dag van hun bezoeking', (Jeremia 8:12). 'Zie, de dagen komende, Ik zal bezoeking doen over elke besnedene in de voorhuid', (Jeremia 9:25). 'In de tijd van hun bezoeking zullen zij vergaan', (Jeremia 10:15). 'Overblijfselen zullen zij niet hebben; aanbrengen zal Ik een boze over hen, in het jaar van hun bezoeking', (Jeremia 11:23). Zie, de dagen komende, waarop niet langer zal gezegd worden...',(Jeremia 16:14). 'Met de nek en niet met de aangezichten zal Ik hen aanzien in de dag van hun ondergang', (Jeremia 18:17). 'Zie, de dagen komende, waarop Ik zal geven deze plaats tot verwoesting', (Jeremia 19:6, 8). 'Zie, de dagen komende, waarop Ik aan David zal opwekken een gerechte Spruit, Die regeren zal als Koning. In die dagen zal Jehudah bevrijd worden, en Israël zal wonen in veiligheid. Daarom, zie, er komen de dagen, waarop zij niet meer zeggen zullen...Aanbrengen zal Ik over hen een boze het jaar van hun bezoeking. In het uiterste van de dagen zult gij inzicht verstaan', (Jeremia 23:5-6, 7, 12, 20). 'Zie, de dagen komende, waarop Ik een keer zal brengen. O wee, groot is deze dag, en geen is als hij. Geschieden zal het in die dag, verbreken zal Ik het juk en de banden verscheuren', (Jeremia 30:3, 7-8). 'Een dag zal het zijn, waarop de wachters zullen roepen in het bergland van Efraïm: Staat op, laat ons opklimmen naar Zion, tot Jehovah onze God. Zie, de dagen komende, waarop Ik een nieuw verbond zal sluiten. Zie, de dagen komende, waarop gebouwd zal worden een stad voor Jehovah', (Jeremia 31:, 6, 27, 31, 38). 'De dagen komende waarop Ik zal vestigen het goede woord. In die dagen en in die tijd zal Ik doen uitspruiten aan David een gerechte spruit. In die dagen zal Jehudah bevrijd worden', (Jeremia 33:14, 15, 16). 'Toeleiden zal Ik woorden tegen deze stad ten kwade in die dag. Gij echter zal Ik ontrukken in die dag', (Jeremia 39:16-17). 'Die dag voor de Heer Jehovih Zebaoth een dag van wraak, dat Hij wraak neemt op Zijn vijanden. De dag van de ondergang is gekomen over hen, de tijd van hun bezoeking', (Jeremia 46:10, 21). 'Vanwege de komende dag om te verwoesten', (Jeremia 47:4). 'Toeleiden zal Ik over hen het jaar van de bezoeking. Terugleiden zal Ik evenwel de gevangenschap van hem in het uiterste der dagen', (Jeremia 48:44, 47). 'Ondergang zal ik toeleiden over hen ten tijde van hun bezoeking. Vallen zullen haar jongelingen in de straten, en alle krijgsmannen zullen worden uitgeroeid in die dag. In het uiterste der dagen zal Ik terugleiden de gevangenschap van hen', (Jeremia 49:8, 26, 39). 'In die dagen en in die tijd zullen komen de zonen Israëls en de zonen van Jehudah tezamen, en Jehovah hun God zullen zij zoeken. In die dagen en in die tijd zal gezocht worden de ongerechtigheid van Israël, maar die is er niet. Wee hun, omdat gekomen is de dag van hen, de tijd van hun bezoeking, (Jeremia 50:4, 20, 27, 31). IJdelheid die, werk van dwalingen, in de tijd van hun bezoeking zullen zij vergaan', (Jeremia 51:18). Bij Ezechiël: 'Het einde komt, komen doet het einde, komen doet de morgen over u, komen doet de tijd, nabij is de dag van het tumult. Zie de dag, zie, hij komt, de morgen gaat uit, gebloeid heeft de staf, uitgesproten is het geweld. Aangekomen is de dag, aangekomen de tijd over de gehele menigte ervan. Niet zilver en goud zullen hen uithelpen in de dag van de toorn van Jehovah', (Ezechiël 7:6-7, 10, 12, 19). Zij zeiden van de Profeten: Het gezicht dat hij ziende is, zal geschieden na vele dagen; hij profeteert voor verre tijden', (Ezechiël 12:27). 'Niet zullen zij staan in de oorlog in de dag van de toorn van Jehovah', (Ezechiël 13:5). 'Gij doorboorde goddeloze, vorst van Israël, wiens dag komt, in de tijd van het einde van de ongerechtigheid', (Ezechiël 21:25, 29, 30). 'Stad, uitgietende bloed in uw midden, opdat haar tijd mag komen; en gij hebt doen naderen de dagen, om te komen tot uw jaren', (Ezechiël 22:3-4). 'Zal het niet zijn in de dag, waarop Ik zal wegnemen van hen de sterkte; in die dag zal komen een ontvluchte tot u ter inlichting van de oren. In die dag zal geopend worden uw mond tot de ontvluchte', (Ezechiël 24:25, 26, 27). 'In die dag zal Ik doen groeien de hoorn van het huis van Israël', (Ezechiël 29:21). 'Huilt, wee de dag, want nabij is de dag van Jehovah, nabij de dag van Jehovah, een dag vol wolken, een dag van de natiën zal het zijn. In die dag zullen uitgaan boden van Mij', (Ezechiël 30:2-3, 9). 'In die dag waarop gij zult neerdalen ter hel', (Ezechiël 31:15). 'Ik, vragen zal Ik naar Mijn kudde, in de dag waarop hij zal zijn in het midden van uw kudde en ontrukken zal Ik hen vanuit alle plaatsen waarheen zij verstrooid zijn geweest. In de dag van wolken en donkerheid', (Ezechiël 34:11-12). 'In de dag waarop Ik u zal hebben gereinigd van al uw ongerechtigheden', (Ezechiël 36:33). 'Profeteer en zeg: In die dag, waarop zitten zal Mijn volk Israël in veiligheid, zult gij het niet bekennen? In het nageslacht van de dagen zal Ik u heenleiden tot Mijn land. In die dag, in de dag waarop zal komen Gog op het land. In Mijn ijver, in de dag van Mijn verontwaardiging, indien niet in deze dag geweest zal zijn een grote aardbeving op het land van Israël', (Ezechiël 38:14, 16, 18-19). 'Zie, hij komt, deze dag waarvan Ik gesproken heb. Het zal geschieden in die dag, geven zal Ik aan Gog een grafstede in het land van Israël; opdat zij bekennen het huis Israëls, dat Ik Jehovah hun God ben, vanaf die dag en voortaan', (Ezechiël 39:8, 11, 22). Bij Daniël: 'God in de hemelen heeft onthuld de verborgen dingen, wat geschieden zal in het laatste der dagen', (Daniël 2:28). De tijd kwam dat de heiligen het koninkrijk in bezit namen', (Daniël 7:22). 'Let op, omdat het gezicht gaat over de tijd van het. Hij zei: Zie, Ik, zal u bekend maken wat geschieden zal in het uiterste van de toorn want het gaat over het einde ter bestemder tijd. Het gezicht van de avond en de morgen, waarheid is het; gij, verbergt het gezicht, omdat het pas geldt na vele dagen', (Daniël 8:17, 19, 26). 'Ik ben gekomen om u te doen verstaan, wat uw volk zal overkomen in het uiterste der dagen, omdat er nog een gezicht is voor die dagen', (Daniël 10:14, 16). 'De inzichtsvollen zullen beproefd worden om te louteren en te reinigen, tot aan de tijd van het einde, want nog wacht een bestemde tijd', (Daniël 11:35). 'In die tijd zal opstaan Michaël, de grote vorst, die staat voor de zonen van uw volk en het zal zijn een tijd van angst, zoals er niet is geweest, sinds de natie. In deze tijd evenwel zal uw volk uitgered worden, al wie zal gevonden worden geschreven in het boek', (). 'Gij Daniël, verberg de woorden en verzegel het boek tot aan de tijd van het einde. Van de tijd af echter, waarop zal verwijderd worden het gedurig offer, en zal gegeven worden de verwoestende gruwel, zijn er duizend twee honderd negentig dagen. Gij zult opstaan in uw lot onder het einde der dagen', (Daniël 12:4, 9, 11, 13). Bij Hosea: 'Een einde zal Ik maken aan het koninkrijk van het huis Israëls. In die dag zal Ik verbreken de boog Israëls. Groot de dag Israëls', (Hosea 1:4-5, 11). 'In die dag, noemen zult gij, Mijn echtgenoot. Sluiten zal Ik voor hen een verbond in die dag. In die dag zal Ik verhoren', (Hosea 2:17, 18, 20). 'Omkeren zullen de zonen Israëls, en zoeken Jehovah God, en David hun koning in het uiterste der dagen', (Hosea 3:5). 'Gaat en laat ons terugkeren tot Jehovah; Hij zal ons levend maken na twee dagen en in de derde dag zal Hij ons oprichten en wij zullen leven vóór Hem', (Hosea 6:1-2). 'Gekomen zijn de dagen van bezoeking, gekomen de dagen van vergelding', (Hosea 9:7). Bij Joël: 'Wee, de dag, omdat nabij is de dag van Jehovah en zoals een verwoesting uit Schaddai zal hij komen, (Joël 1:15). 'Komen doet de dag van Jehovah, nabij de dag van duisternis en donkerheid, dag van wolk en schemering. Groot de dag van Jehovah en zeer verschrikkelijk, en wie zal hem uithouden', (Joël 2:1-2, 11). 'Over dienstknechten en dienstmaagden in die dagen zal Ik uitgieten Mijn geest. De zon zal verkeerd worden in duisternis, en de maan in bloed, voordat komt de dag van Jehovah groot en verschrikkelijk', (Joël 2:29, 31). 'Zie, in die dagen en in die tijd, waarin Ik zal terugvoeren', (Joël 3:1). 'In die dagen en in die tijd zal Ik vergaderen alle natiën. Nabij is de dag van Jehovah. Het zal geschieden in die dag, druipen zullen de bergen van most', (Joël 3:1, 14, 18). Bij Obadjah: 'In die dag zal Ik de wijzen verloren laten gaan vanuit Edom. Verblijd u niet over hen in de dag van hun ondergang, in de dag van hun benauwdheid. Nabij immers de dag van Jehovah over alle natiën', (Obadja vers 8, 12, 13, 14, 15). Bij Amos: 'Een sterke van hart zal heenvluchten naakt in die dag', (Amos 2:16). 'In de dag waarop Ik zal bezoeken de overtredingen Israëls over hem', (Amos 3:14). Wee de verlangenden naar de dag van Jehovah: wat wilt u van de dag van Jehovah, die een van duisternis is en niet van licht. Zal niet duisternis zijn de dag van Jehovah, en niet licht en donkerheid, niet echter glans voor die', (Amos 5:18, 20). 'Huilen zullen de gezangen van de Tempel in die dag. In die dag zal Ik doen ondergaan de zon op de middag: en verduisteren zal Ik het land in de dag van het licht. In die dag zullen versmachten de schone maagden en de jongelingen van dorst', (Amos 8:3, 9, 13). 'In die dag zal Ik oprichten de gevallen hut van David. Zie de dagen komen dat druipen zullen de bergen van most', (, ). Bij Micha: 'In die dag zal geweeklaagd worden, door te verwoesten zijn wij verwoest', (Micha 2:4). 'In het uiterste der dagen zal de berg van het huis van Jehovah zijn gesteld tot het hoofd van de bergen. In die dag zal Ik verzamelen de kreupele', (Micha 4:1, 6).'In die dag zal Ik uitroeien uw paarden en uw wagens', (Micha 5:9). 'Dag van uw bespieders, uw bezoeking is gekomen. De dag is aanwezig om te bouwen de lemen muren: deze dag zal men tot aan u komen, (Micha 7:4, 11-12)'. Bij Habakuk: 'Nog een gezicht op vastgestelde tijd, en het zal uitgesproken worden aan het einde; als het zal uitblijven, verwacht dat omdat het door te komen zal komen, en niet zal het uitgesteld worden', (Habakuk Micha 2:3). 'Jehovah, in het midden van de jaren doe Uw werk; in het midden van de jaren maak bekend; God zal komen', (Habakuk Micha 3:2). Bij Zefanja: 'Nabij is de dag van Jehovah. In de dag van het slachtoffer van Jehovah zal Ik bezoeking doen over de vorsten, en over de zonen van de koning. In die dag zal zijn een stem van geschreeuw. In die tijd zal Ik doorzoeken Jeruzalem met lantaarns. Nabij is de grote dag van Jehovah. Dag van de ontsteking deze dag. Dag van de angst en van de benauwenis. Dag van de woestheid en van de verwoesting. Dag van duisternis en van donkerheid. Dag van de wolk en van de nevel. Dag van de bazuin en van het geschal. In de dag van de toorn van Jehovah zal verteerd worden het gehele land, en een schielijk einde zal Hij maken met alle bewoners van het land', (Zefanja 1:7-8, 9-10, 12, 14-15, 16, 18). 'Wanneer nog niet komt over ons de dag van de toorn van Jehovah. Misschien zult gij verborgen worden in de dag van de toorn van Jehovah', (Zefanja 2:2-3). 'Verwacht Mij tot aan de dag van Mijn oprijzen tot de prooi, want het is Mijn gericht. In die dag zult gij niet beschaamd worden over uw werken. In die dag zal gezegd worden tot Jeruzalem: Vrees niet. Wegdoen zal Ik uw verdrukkers in die tijd. In die tijd laat Ik u binnenkomen. In die tijd zal Ik u vergaderen, omdat Ik u zal vrijgeven tot een naam en tot lof', (Zefanja 3:8, 11, 16, 19-20). Bij Zacharia: 'Verwijderen zal Ik de ongerechtigheid van het land in één dag. In die dag zult gij roepen, de man tot zijn genoot, onder de wijnstok en onder de vijgenboom', (Zacharia 3:9-10). 'Dan zullen vele natiën aankleven Jehovah in die dag', (). In die dagen zullen aangrijpen tien mannen de slip van een man van Judea', (Zacharia 8:23). 'Behouden zal hen Jehovah hun God in die dag zoals een kudde Zijn volk', (Zacharia 9:16). 'Mijn verbond is verbroken in die dag', (Zacharia 11:10).'In die dag zal Ik stellen Jeruzalem tot een niet te torsen steen voor alle volken. In die dag zal Ik slaan alle paard met verbijstering. In die dag zal Ik stellen de aanvoerders van Jehudah zoals een oven van vuur in het brandhout. In die dag beschermen zal Jehovah de bewoners van Jeruzalem. In die dag zal Ik zoeken te verderven alle natiën. In die dag zal groeien de rouwklacht in Jeruzalem', (Zacharia 12:3-4, 6, 8-9, 11). 'In die dag zal een bron geopend zijn voor het huis van David en voor de bewoners van Jeruzalem. Geschieden zal het in die dag dat Ik zal uitroeien de namen van de afgoden in het land. In die dag zullen de Profeten beschaamd worden', (Zacharia 13:1-2, 4). 'Zie de dag komende voor Jehovah. Staan zullen Zijn voeten in die dag op de Olijfberg. In die dag zal niet zijn licht en glans. Een enige dag die Jehovah bekend zal zijn, niet dag niet nacht, omstreeks de tijd van de avond zal het licht zijn. In die dag zullen uitgaan levende wateren van Hierosolyma. In die dag zal Jehovah zijn één, en Zijn Naam één. In die dag zal zijn grote opschudding van Jehovah. In die dag zal er staan op de belletjes van de paarden: heiligheid aan Jehovah. Niet langer zal zijn Kanaäns koopman in het huis van Jehovah in die dag', (Zacharia 14:1, 4, 6-7, 8-9, 13, 20-21). Bij Maleachi: 'Wie zal verdragen de dag van Zijn toekomst, en wie zal bestaan wanneer Hij zal verschenen zijn. Opdat zij Mij zijn in die dag, die Ik maken zal, tot eigendom', (Maleachi 3:2, 17). 'Zie, de dag is komend, brandend als een oven. Zie, Ik zend ulieden Elia, de Profeet, voordat komt de dag van Jehovah, groot en vreeswekkend, (Maleachi 4:1, 5). Bij David: 'Bloeien zal in Zijn dagen de rechtvaardige met veel vrede; en heersen zal Hij van zee tot zee, en van de rivier tot aan de einden der aarde', (Psalm 72:7-8) en ook elders.

  
/ 65  
  

Published by Swedenborg Boekhuis.