The Bible

 

Amos 1

Study

1 De woorden van Amos, die onder de veeherderen was van Thekoa, dewelke hij gezien heeft over Israel, in de dagen van Uzzia, koning van Juda, en in de dagen van Jerobeam, zoon van Joas, koning van Israel; twee jaren voor de aardbeving.

2 En hij zeide: De HEERE zal brullen uit Sion, en Zijn stem verheffen uit Jeruzalem; en de woningen der herderen zullen treuren, en de hoogte van Karmel zal verdorren.

3 Alzo zegt de HEERE: Om drie overtredingen van Damaskus, en om vier zal Ik dat niet afwenden; omdat zij Gilead met ijzeren dorswagens hebben gedorst.

4 Daarom zal Ik een vuur in het huis van Hazael zenden, dat zal de paleizen van Benhadad verteren.

5 En Ik zal den grendel van Damaskus verbreken, en zal uitroeien den inwoner van Bikeat-Aven, en dien, die den scepter houdt, uit Beth-Eden; en het volk van Syrie zal gevankelijk weggevoerd worden naar Kir, zegt de HEERE.

6 Alzo zegt de HEERE: Om drie overtredingen van Gaza, en om vier zal Ik dat niet afwenden; omdat zij Mijn volk gevankelijk hebben weggevoerd met een volkomen wegvoering, om aan Edom over te leveren.

7 Daarom zal Ik een vuur zenden in den muur van Gaza, dat zal haar paleizen verteren.

8 En Ik zal den inwoner uitroeien uit Asdod, en dien, die den scepter houdt, uit Askelon; en Ik zal Mijn hand wenden tegen Ekron, en het overblijfsel der Filistijnen zal vergaan, zegt de Heere Heere.

9 Alzo zegt de HEERE: Om drie overtredingen van Tyrus, en om vier zal Ik dat niet afwenden; omdat zij Mijn volk met een volkomen wegvoering hebben overgeleverd aan Edom, en niet gedacht aan het verbond der broederen.

10 Daarom zal Ik een vuur zenden in den muur van Tyrus, dat zal haar paleizen verteren.

11 Alzo zegt de HEERE: Om drie overtredingen van Edom, en om vier zal Ik dat niet afwenden; omdat hij zijn broederen met het zwaard heeft vervolgd, en zijn barmhartigheden verdorven; en dat zijn toorn eeuwiglijk verscheurt, en hij zijn verbolgenheid altoos behoudt.

12 Daarom zal Ik een vuur zenden in Theman, dat zal de paleizen van Bozra verteren.

13 Alzo zegt de HEERE: Om drie overtredingen der kinderen Ammons, en om vier zal Ik dat niet afwenden; omdat zij de zwangere vrouwen van Gilead hebben opengesneden, om hun landpale te verwijden.

14 Daarom zal Ik een vuur aansteken in den muur van Rabba, dat zal haar paleizen verteren; met een gejuich ten dage des strijds, met een onweder ten dage des wervelwinds.

15 En hunlieder koning zal gaan in gevangenis, hij en zijn vorsten te zamen, zegt de HEERE.

From Swedenborg's Works

 

Hemelse Verborgenheden in Genesis en Exodus #1197

Study this Passage

  
/ 10837  
  

1197. Dat de woorden:

‘van waar de Pelisthim uitgekomen zijn’ een daaruit voortgekomen natie betekenen, en dat daarmee de wetenschap van de erkentenissen van het geloof en van de naastenliefde wordt aangeduid, blijkt uit het Woord, waar zij meermalen genoemd worden. In de Oude Kerk werden al diegenen Filistijnen genoemd, die veel over het geloof spraken, en zeiden dat in het geloof heil was, zonder echter een leven vanuit het geloof te leiden, waarom zij meer dan de anderen onbesnedenen werden genoemd, dat wil zeggen, zonder naastenliefde. Dat zij onbesnedenen worden genoemd, zie men, (1 Samuel 14:6; 17:26, 36; 31:4; II Samuel 1:20) en elders. Omdat deze mensen van dien aard waren, konden zij niet anders, dan de erkentenissen van het geloof tot dingen van het geheugen maken; want de erkentenissen van geestelijke en hemelse dingen en zelfs de verborgenheden van het geloof, worden niets anders dan dingen van het geheugen, wanneer de mens, die ze bezit, zonder naastenliefde is. De dingen van het geheugen zijn als dode dingen, wanneer de mens niet van dien aard is, dat hij uit het geweten daarnaar leeft, is de mens zodanig; dan zijn de dingen van het geheugen als zodanig tevens ook dingen van het leven, en dan zijn zij eerst bij hem, en strekken hem na het leven van het lichaam tot nut en heil. De wetenschappen en de erkentenissen zijn niets bij de mens in het andere leven, ook al had hij alle verborgenheden, die ooit geopenbaard zijn, geweten, wanneer zijn leven er niet van doortrokken is. Zulke mensen worden overal in de profetische gedeelten in het Woord door Filistijnen aangeduid, en ook in het historische gedeelte in het Woord, zoals dat Abraham als vreemdeling verkeerde in het land van de Filistijnen, en met Abimelech, de koning van de Filistijnen, een verbond sloot, (Genesis 20:1 tot het einde; 21:22 tot het einde; 26:1-34). Omdat hier door de Filistijnen de erkentenissen van het geloof werden aangeduid, heeft Abraham, omdat hij de hemelse dingen van het geloof uitbeeldde, daar als vreemdeling verkeerd, en met hen een verbond aangegaan. Op dezelfde wijze was dit het geval met Izaäk door wie de geestelijke dingen van het geloof werden uitgebeeld; echter niet met Jakob, aangezien door hem de uiterlijke dingen van de Kerk werden uitgebeeld. Dat de Filistijnen in het algemeen de wetenschap van de erkentenissen van het geloof betekenen, en in het bijzonder hen, die het geloof en het heil alleen in erkentenissen stellen, die zij tot dingen van het geheugen maken, kan ook bij Jesaja blijken:

‘Verheug u niet, gij gans Filistea, dat de roede, die u sloeg, gebroken is, want uit de wortel van de slang zal een basilisk voortkomen, en haar vrucht zal een vliegende vurige draak zijn’, (Jesaja 14:29);

waar de wortel van de slang voor de wetenschappelijkheden staat, de basilisk voor het boze uit het valse daarvan, de vrucht, die een vliegende vurige draak zal zijn, voor hun werken, die, omdat zij uit de begeerten voortkomen, een vliegende vurige draak worden genoemd.

Bij Joël:

‘Wat hebt u met Mij te doen, gij Tyrus en Sidon, en alle grenzen van Filistea? Zou u een vergelding over Mij weergeven? Zeer snel zal Ik uw vergelding op uw hoofd weer brengen, omdat u Mijn zilver en Mijn goed hebt weggenomen, en Mijn gewenste dingen, de goede, in uw tempels gebracht hebt; en u hebt de zonen van Jehudah en de zonen van Jeruzalem verkocht aan de zonen van de Javanim, opdat u hen ver van hun landpalen mocht brengen’, (Joël 3:4, 5, 6). Wat hier onder de Filistijnen, en onder gans Filistea, of onder al zijn grenzen, verstaan wordt, is duidelijk. Zilver en goud zijn hier de geestelijke en hemelse dingen van het geloof; de goede gewenste dingen zijn de erkentenissen daarvan; zij hebben ze in hun tempels gebracht, betekent dat zij ze bezeten en gepredikt hebben; dat zij echter de zonen van Jehudah en de zonen van Jeruzalem verkocht hebben, betekent dat zij geen liefde en geen geloof hebben gehad; Jehudah staat in het Woord voor het hemelse van het geloof, Jeruzalem voor het daaruit voortkomende geestelijke van het geloof, en dit hemelse en dit geestelijke zijn ver van hun grenzen weggevoerd. Men vindt hieromtrent nog andere plaatsen bij de profeten, zoals bij, (Jeremia 25:20; 47:1 tot het einde; Ezechiël 16:27, 57; 25, 15, 16; Amos 1:8; Obadja 19:0; Zefanja 2:5; Psalm 87:3, 4; over de Kafthoreeën, (Deuteronomium 2:23; Jeremia 47:4; Amos 9:7).

  
/ 10837  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, van 2012 t/m 2021 op www.swedenborg.nl