Iz Swedenborgovih djela

 

Hemelse Verborgenheden in Genesis en Exodus #3348

Proučite ovaj odlomak

  
/ 10837  
  

3348. Er waren geesten van een andere aarde geruime tijd bij mij en ik vertelde hun van de wijsheid van onze wereld, namelijk dat onder de wetenschappen, waardoor men voor geleerd geldt, ook de analytische behoort, door middel waarvan zij met heel veel moeite trachten na te vorsen, wat tot het gemoed en tot het denken daarvan behoort en dat zij dit metafysica en logica noemen, maar dat zij slechts weinig over de termen en enige rekbare regels vooruitgekomen zijn; en dat zij over de termen redetwisten, zo bijvoorbeeld, wat de vorm, wat de substantie, wat het gemoed, wat de ziel is, en dat zij door middel van die algemene rekbare regels heftig over de waarheden strijden. Toen werd ik van deze geesten gewaar, dat wanneer men blijft hangen aan zulke dingen als termen en daarover denkt aan de hand van kunstmatige regels, dergelijke dingen alle zin en alle verstand aan het onderwerp onttrekken. Zij zeiden dat dergelijke dingen slechts kleine zwarte wolken zijn, die het verstandelijk gezicht in de weg worden geschoven en dat zij het verstand in het stof trekken. Ze voegden er aan toe, dat het bij hen niet zo was, maar dat zij helderder voorstellingen van de dingen hebben, aangezien zij niets van dergelijke dingen weten. Het werd mij gegeven te zien, hoe wijs zij zijn. Zij beeldden op wonderbaarlijke wijze het menselijk gemoed uit als een hemelse vorm en de aandoeningen als de daarbij behorende sferen van werkzaamheid; zij deden dit zo bedreven, dat zij door de engelen werden geprezen. Zij beeldden ook uit, op welke wijze de Heer deze aandoeningen, die in zichzelf niet aangenaam zijn, tot aangename ombuigt. Er waren geleerden van onze aarde aanwezig en zij konden hoegenaamd niets begrijpen, hoewel zij in het leven van het lichaam over dergelijke dingen veel op filosofische wijze hadden gesproken; toen die geesten opnieuw de gedachten van die geleerden gewaar werden, namelijk dat zij slechts aan termen bleven hangen en ertoe geneigd waren om over elk ding te redetwisten of het wel zo is, noemden zij dergelijke dingen troebel schuim.

  
/ 10837  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, van 2012 t/m 2021 op www.swedenborg.nl

Iz Swedenborgovih djela

 

Hemelse Verborgenheden in Genesis en Exodus #9279

Proučite ovaj odlomak

  
/ 10837  
  

9279. En op de zevende dag zult gij ophouden; dat dit betekent de staat van het goede wanneer men in de innerlijke dingen is, en dan in het kalme van de vrede, staat vast uit de betekenis van de zevende dag of de sabbat, namelijk wanneer de mens in het goede is en door het goede wordt geleid door de Heer, nrs. 8495, 8510, 8890, 8893; en uit de betekenis van ophouden of rusten van de werken, te weten het kalme van de vrede dan; over deze staat zie wat daarover eerder is gezegd en getoond in de nr. 9274, 9278.

Maar het zal in het kort worden gezegd, vanwaar het is dat de mens wanneer hij in het goede is, dan in de innerlijke dingen is: de uiterlijke dingen van de mens zijn geformeerd tot het beeld van de wereld, de innerlijke echter tot het beeld van de hemel, nr. 6057.

Daarom neemt ook het uiterlijke de dingen op die van de wereld zijn, maar het innerlijke die dingen die van de hemel zijn.

De uiterlijkheden die van de wereld zijn, worden geopend bij de mens vanaf de kindertijd tot aan de volwassen leeftijd achtereenvolgens, evenzo de innerlijke dingen; maar de uiterlijke worden geopend door zaken die van de wereld zijn, en de innerlijke door die welke van de hemel zijn; beide worden geopend, namelijk de verstandelijke en de dingen van de wil; de verstandelijke worden geopend door die welke betrekking hebben op het ware en de dingen van de wil door die welke betrekking hebben op het goede; alle dingen immers die in het heelal zijn, zowel als die in de wereld zijn, als die welke in de hemel zijn, hebben betrekking op het ware en op het goede.

De zaken die betrekking hebben op het ware worden wetenschappen en erkentenissen genoemd en die betrekking hebben op het goede worden liefden en aandoeningen genoemd.

Daaruit blijkt, welke en hoedanige dingen het zijn die het leven van de mens openen.

Wat de innerlijke mens betreft, die zoals is gezegd, tot het beeld van de hemel is geformeerd, zijn het de erkentenissen van het ware en het goede van het geloof uit de Heer en vandaar het geloof in de Heer, die het verstandsdeel van hem openen; en het zijn de aandoeningen van het ware en het goede, die zijn van de liefde uit de Heer en vandaar van de liefde tot de Heer, die zijn wilsdeel openen, dus de hemel formeren, dus in beeld de Heer bij hem, want de hemel is het beeld van de Heer; vandaar is het dat de hemel de Grootste Mens wordt genoemd, nrs. 1276, 2996, 2998, 3624-3649, 3741-3751, 4218-4228; en dat de mens tot het beeld van de hemel en tot het beeld van de wereld is geformeerd, nr. 3628, 4523, 4524, 6013, 6057; en dat de wederverwekte mens en de engel is de hemel en de Kerk in kleinste vorm, nrs. 1900, 3624, 3634, 3884, 4040, 4041, 4292, 4625, 6013, 6057, 6605, 6626, 8989.

Hieruit kan vaststaan, vanwaar het is, dat de mens, wanneer hij in het goede is, dan in het innerlijke is.

Maar over de opening van de innerlijke en uiterlijke dingen van de mens, zal meer gezegd worden in wat volgt en vanuit de Goddelijke barmhartigheid van de Heer, worden gezegd.

  
/ 10837  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, van 2012 t/m 2021 op www.swedenborg.nl