4103. Jakob stond op, dat dit de verheffing van het onder Jakob verstane goede betekent, staat vast uit de betekenis van opstaan, wat de verheffing insluit, zie de nrs. 2401, 2785, 2912, 2927;
en uit de uitbeelding van Jakob, namelijk het goede van het natuurlijke, waarover meermalen eerder, hier het goede dat dichter nadert tot het Goddelijke, omdat het gescheiden moet worden van het middellijk goede of van Laban, nr. 4073. Onder de verheffing, die door het opstaan wordt aangeduid, wordt het dichter naderen tot het Goddelijke verstaan. Wat de mens betreft, van hem wordt gezegd, dat hij verheven wordt wanneer hij dichter tot de hemelse dingen nadert; de oorzaak hiervan is dat men gelooft dat de hemel verheven of in de hoogte is; volgens de schijn wordt het zo gezegd, want de hemel, de dingen dus die van de hemel zijn, namelijk de hemelse en geestelijke dingen, zijn niet in de hoogte, maar in het innerlijke; zie de nrs. 450, 1735, 2148;
en daarom is de mens ten aanzien van de innerlijke dingen in de hemel wanneer hij in de geestelijke liefde en het geestelijk geloof is.