3. Het geloof van de Nieuwe Hemel en van de Nieuwe Kerk in hun afzonderlijke vorm, is dit: dat Jehovah God de Liefde zelf en de Wijsheid zelf is, of dat Hij het Goede zelf en het Ware zelf is; en dat Hij ten aanzien van het Goddelijk Ware, dat het Woord is en hetwelk God was bij God, neerdaalde en het Menselijke aannam, met het doel om alle dingen die in de hemel en alle dingen die in de hel en alle dingen die in de Kerk waren, in de orde te herstellen. Toetertijd heerste de macht van de hel over de macht van de hemel, en op aarde de macht van het boze over de macht van het goede, en daarom stond een algehele verdoemenis dreigend voor de deur. Deze in de toekomst liggende verdoemenis heeft Jehovah God door Zijn Menselijke, dat het Goddelijk Ware was, opgeheven, en zo de engelen en de mensen verlost. Daarna heeft Hij in Zijn Menselijke het Goddelijk Ware met het Goddelijk Goede verenigd, of de Goddelijke Wijsheid met de Goddelijke Liefde, en zo is Hij teruggekeerd in Zijn Goddelijke, waarin Hij uit het eeuwige geweest is, tezamen met en in het verheerlijkt Menselijke. Dit wordt bedoeld door het volgende bij Johannes:
‘Het Woord was bij God, en God was het Woord; en het Woord is vlees geworden’, (Johannes 1:1, 14);
en bij dezelfde:
‘Ik ben uit de Vader uitgegaan, en ben in de wereld gekomen; wederom verlaat Ik de wereld en ga heen tot de Vader’, (Johannes 16:28);
en verder door het volgende:
‘Wij weten dat de Zoon van God gekomen is en ons het inzicht gegeven heeft, dat wij de Ware kennen; en wij zijn in de Ware, in Zijn Zoon Jezus Christus; deze is de ware God en het eeuwige leven’, (1 Johannes 5:20).
Hieruit blijkt duidelijk, dat zonder de komst van de Heer in de wereld niemand behouden had kunnen worden. Evenzo is het heden ten dage gesteld; wanneer daarom de Heer niet opnieuw in de wereld komt in het Goddelijk Ware, dat het Woord is, kan evenmin iemand gered worden.
De afzonderlijke dingen van het geloof van de zijde van de mens zijn:
1. Dat God één is, in wie de Goddelijke Drievuldigheid is, en dat de Heer God Zaligmaker Jezus Christus deze God is.
2. Dat het zaligmakende geloof is: in Hem te geloven.
3. Dat men geen boosheden mag doen, omdat zij duivels zijn en uit de duivel zijn.
4. Dat men goedheden moet doen, omdat zij van God zijn en uit God zijn.
5. Dat deze dingen uit de mens gedaan moeten worden als uit hemzelf, maar dat hij geloven moet, dat ze uit de Heer zijn bij hem en door hem.
De eerste twee punten behoren tot het geloof, de volgende twee tot de naastenliefde; en het vijfde behoort tot de verbinding van naastenliefde en geloof, dus van de Heer en de mens.