from the Writings of Emanuel Swedenborg

 

Hemelse Verborgenheden in Genesis en Exodus #8093

Studere hoc loco

  
/ 10837  
  

8093. En God leidde hen niet langs de weg van het land van de Filistijnen; dat dit betekent dat daarin door het Goddelijke was voorzien dat zij niet zouden overgaan tot het ware van het geloof dat niet vanuit het goede is, staat vast uit de betekenis van God leidde hen niet langs de weg, dus dat daarin door het Goddelijke in was voorzien dat zij niet zouden overgaan; met leiden immers, wanneer dit door God gebeurt, wordt de Voorzienigheid aangeduid en met de weg wordt het ware aangeduid, nrs. 627, 2333, hier tot dat overgaan; en uit de uitbeelding van de Filistijnen, namelijk zij die in de wetenschap van de erkentenissen zijn die van het geloof zijn en niet in een leven van naastenliefde, nrs. 1197, 1198, 3412, 3413, dus die in het ware van het geloof zijn dat niet vanuit het goede is.

Dat met de Filistijnen en hun land dat wordt aangeduid, kan vaststaan uit die plaatsen in het Woord waar zij worden genoemd, vooral bij (Jeremia 47:1) waar zij worden beschreven en bij (Joël 3:5,6) en eveneens uit de historische teksten van het Woord, waar wordt gehandeld over de oorlogen tussen de zonen Israëls en de Filistijnen en over de onderdrukking van hen door de Filistijnen en dan weer andersom over de onderdrukking van de Filistijnen door de zonen Israëls.

Door de Filistijnen worden daar degenen uitgebeeld die in het gescheiden geloof zijn of voor wie de wetenschap van de erkentenissen van het geloof het voornaamste is, maar niet het leven daarnaar, dus zij die leren en geloven dat het geloof-alleen zaligt.

De mening met betrekking tot het geloof-alleen of het gescheiden geloof, is niet nieuw of alleen van deze tijd, maar zij is er ook geweest in de Oude Kerken en zij nam in kracht toe met het boze van het leven; zij wordt ook hier en daar in het Woord beschreven, maar met namen: eerst met Kaïn, namelijk dat hij zijn broeder Abel doodde, nrs. 337, 340, 1179; Kaïn is daar in de uitbeeldende innerlijke zin zo’n geloof en Abel is de naastenliefde.

Zij wordt ook beschreven met Cham, toen hij door zijn vader werd vervloekt, nrs. 1062, 1063; daarna met Ruben, dat hij de slaapplaats van zijn vader beklom, nrs. 3870, 4601; en met Simeon en Levi, dat zij Chamor en de mannen van Sichem doodden en daarom door hun vader werden vervloekt, nrs. 3870, 6352; dat geloof wordt ook beschreven met de Egyptenaren en met hun eerstgeboorten, dat die gedood werden, nrs. 7766, 7778 en dat zij verdronken in de zee Suph; het wordt ook beschreven met de Filistijnen, nrs. 3412, 3413 en eveneens met Tyrus en Sidon hier en daar bij de profeten, bij wie met de Filistijnen de wetenschap van de erkentenissen van het geloof wordt aangeduid en met Tyrus en Sidon de innerlijke en de uiterlijke erkentenissen zelf en tenslotte ook met Petrus, toen hij driemaal de Heer loochende, nrs. 6000, 6073.

Maar men zie over deze zaken de teksten in de volgende nrs.: 36, 379, 389, 916, 1017, 1076, 1077, 1162, 1176, 1798,1799, 1834, 1844, 2049, 2116, 2228, 2231, 2261, 2343, 2349, 2364, 2383, 2385,2401, 2435, 2982, 3146, 3242, 3325, 3412, 3413, 3416 3427, 3773, 4663, 4672, 4673, 4683, 4721, 4730, 4766, 4783, 4925, 5351, 5820, 5826, 6269, 6272, 6273, 6348, 6353, 7039, 7097, 7127, 7317, 7502, 7545, 7623-7627, 7724, 7779, 7790, 7950.

  
/ 10837  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, van 2012 t/m 2021 op www.swedenborg.nl

from the Writings of Emanuel Swedenborg

 

Hemelse Verborgenheden in Genesis en Exodus #2401

Studere hoc loco

  
/ 10837  
  

2401. Dat de woorden ‘en zei: Maakt u op, gaat uit deze plaats’ betekenen, dat zij niet in de staat van het boze zouden blijven, blijkt uit de betekenis van zich opmaken en uitgaan en verder van de plaats. Zich opmaken leest men vaak in het Woord, maar er wordt weinig over gedacht, wat het verder betekent, daar het tot de vertrouwde uitdrukkingen behoort, maar in de innerlijke zin sluit het verheffing in, zoals hier van het boze tot het goede, want het gemoed wordt verheven wanneer het van het boze wijkt, nr. 2388. Uitgaan is wijken of niet blijven; de plaats is echter de staat van het boze, nr. 2393; hieruit blijkt duidelijk, dat het dit betekent. Van welke aard diegenen zijn die in erkentenissen van het ware zijn, maar tevens in een leven van het boze, is herhaalde malen eerder gezegd, namelijk dat zij, zolang zij in een leven van het boze zijn, niets geloven, want het boze willen en vandaar doen en met het geloof het ware erkennen, is nooit mogelijk. Hieruit blijkt ook duidelijk dat een mens niet behouden kan worden door het ware, ja zelfs het goede te denken en te spreken, terwijl hij niets anders wil en vanuit zijn willen niets anders doet dan het boze. Het is het willen zelf van de mens dat na de dood leeft, niet zozeer zijn denken, behalve dan hetgeen uit zijn willen voortvloeit. Wanneer dus de mens zo is, als zijn willen is, kan het duidelijk zijn, wat hij denken kan over de waarheden van het geloof die hij in zich opnam en ja zelfs, onderwees, aangezien deze hem verdoemen. Hij is er dan zo ver van verwijderd, om uit deze waarheden te denken, dat hij er een afkeer van heeft, ja zelfs, wanneer hem wordt toegestaan het te doen, lastert hij ze, zoals de duivels bende dit doet. Zij die niet onderricht zijn over het leven na de dood kunnen van mening zijn, dat zij dan het geloof gemakkelijk kunnen ontvangen, wanneer zij zien dat de Heer de gehele hemel regeert en wanneer zij horen dat de hemel daarin bestaat, Hem lief te hebben en de naaste; maar het is er zo ver van af, dat de bozen het geloof zouden kunnen ontvangen, dat wil zeggen, vanuit het willen dit geloven, als de hel verwijderd is van de hemel; want zij zijn geheel en al in het boze en vandaar in het valse. Uit hun nadering of tegenwoordigheid alleen al, wordt gekend en waargenomen, dat zij tegen de Heer zijn en tegen de naaste, dus tegen het goede en vandaar tegen het ware; het is een misdadige sfeer, die uitwasemt van het leven van hun wil en van het daaruit voortvloeiende denken, nrs. 1048, 1053, 1316, 1504. Indien het mogelijk was dat men in het andere leven door onderricht alleen zou geloven en goed worden, zou er niet één in de hel zijn, want de Heer wil allen, hoevelen het er ook zijn, tot zich in de hemel heffen, want Zijn Barmhartigheid is oneindig, want dit is de Goddelijke Barmhartigheid zelf, en wel jegens het gehele menselijke geslacht, dus zowel jegens de boze als de jegens goede mens.

  
/ 10837  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, van 2012 t/m 2021 op www.swedenborg.nl