from the Writings of Emanuel Swedenborg

 

Hemelse Verborgenheden in Genesis en Exodus #3200

Studere hoc loco

  
/ 10837  
  

3200. In deze beide verzen wordt de staat van het redelijk goede beschreven, wanneer het in de verwachting van het ware is, dat daarmee verbonden moet worden als een bruid met een echtgenoot. In de twee onmiddellijk erna volgende verzen, wordt de staat van het ware beschreven, wanneer het nabij is en het goede waarneemt, waarmee het verbonden moet worden. Maar men moet weten, dat deze staten niet in één keer ontstonden, maar voortdurend, het gehele leven van de Heer in de wereld door, totdat Hij verheerlijkt was.

Bij de wederverwekten is het evenzo gesteld, want zij worden niet opeens, in één keer wederverwekt, maar voortdurend, het gehele leven door, ook in het andere leven; want de mens kan nooit volmaakt worden.

  
/ 10837  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, van 2012 t/m 2021 op www.swedenborg.nl

from the Writings of Emanuel Swedenborg

 

Hemelse Verborgenheden in Genesis en Exodus #2063

Studere hoc loco

  
/ 10837  
  

2063. Dat de woorden ‘zult gij niet noemen met haar naam Sarai, want Sarah zal haar naam zijn’ betekent, dat Hij het menselijke zal afleggen en het Goddelijke zal aantrekken, blijkt uit hetgeen eerder bij vers 5 is gezegd over Abraham, waar deze woorden staan ‘uw naam zal niet meer genoemd worden Abram, en uw naam zal wezen Abraham’ waardoor hetzelfde is aangeduid, dat Hij het menselijke zal afleggen en het Goddelijke aantrekken, waarover in nr. 2009; want de Letter H, die aan de naam Sarah werd toegevoegd, is uit de naam van Jehovah genomen, opdat Sarah evenals Abraham, het Goddelijke van de Heer zou uitbeelden, namelijk het Goddelijk huwelijk van het goede met het ware in de Heer: Abraham het Goddelijk Goede en Sarah het Goddelijk Ware, waaruit het Goddelijk Redelijke geboren zou worden, dat Izaäk is. Het Goddelijke goede dat de liefde is en met betrekking tot het gehele menselijke geslacht de barmhartigheid, was het Binnenste van de Heer, dat wil zeggen, Jehovah die het Goede zelf is; dit wordt uitgebeeld door Abraham. Het ware dat met het Goddelijke goede verbonden moest worden, is uitgebeeld door Sarai, en nadat dit ook Goddelijk is geworden, wordt het uitgebeeld door Sarah, want de Heer is geleidelijk voortgeschreden tot de vereniging met Jehovah, zoals eerder herhaaldelijk is gezegd. Het door Sarai uitgebeelde ware was nog niet Goddelijk, toen het nog niet zo met het goede verenigd was, dat het ware van het goede uitging; maar toen het zo met het goede verbonden was, dat het van het goede uitging, was het Goddelijk, en het ware zelf was toen ook het goede, omdat dit het ware van het goede was; iets anders is het ware dat naar het goede streeft om met het goede verenigd te worden, en iets anders is het ware, dat zo met het goede verenigd is, dat het geheel en al uit het goede voortkomt. Het ware dat naar het goede streeft, daaraan kleeft nog iets menselijks, maar het ware dat geheel en al met het goede verenigd is, legt alles wat menselijk is af en trekt het Goddelijke aan. Dit kan, als eerder, door iets dergelijks bij de mens worden toegelicht: wanneer de mens wordt wedergeboren, dat wil zeggen, wanneer hij met de Heer moet worden verbonden, gaat hij tot de verbinding voort door het ware, dat wil zeggen, door de waarheden van het geloof; want niemand kan worden wedergeboren dan alleen door erkentenissen van het geloof, welke de waarheden zijn, waarmee hij tot de verbinding voortgaat. De Heer komt deze waarheden tegemoet door het goede, dat wil zeggen, door de naastenliefde, en Hij voegt haar naar de erkentenissen van het geloof, dat wil zeggen, naar zijn waarheden; want alle waarheden zijn opnemende vaten van het goede, daarom, hoe echter de waarheden zijn en hoe meer die vermenigvuldigd worden, des te meer wordt het goede gelegenheid gegeven deze waarheden als vaten op te nemen en ze in orde te stellen en tenslotte zich te openbaren, totdat zij tenslotte niet als waarheden verschijnen dan voor zoveel het goede er doorheen schijnt; zo wordt het ware, hemels geestelijk. Daar de Heer alleen tegenwoordig is in het goede, dat alleen tot de naastenliefde behoort, wordt de mens zo met de Heer verbonden en door het goede, dat wil zeggen door de naastenliefde, met een geweten begiftigd, waaruit hij daarna het ware denkt en het rechte doet, maar dat geweten is overeenkomstig de waarheden en het rechte, waarbij het goede of de naastenliefde wordt aangepast.

  
/ 10837  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, van 2012 t/m 2021 op www.swedenborg.nl