from the Writings of Emanuel Swedenborg

 

Apocalyps Onthuld #796

Studere hoc loco

  
/ 962  
  

796. En het licht van de lamp zal in u niet meer lichten, betekent dat zij die in dat godsdienstige zijn vanuit de leer en vanuit leven daarnaar, niet enige verlichting uit de Heer hebben en vandaar niet enige doorvatting van het geestelijk ware.

Met het licht van de lamp wordt aangeduid de verlichting uit de Heer en vandaar de doorvatting van het geestelijk ware; onder het licht immers wordt het licht van de hemel verstaan, waarin de engelen zijn en eveneens de mensen ten aanzien van het verstand; dit Licht is in zijn wezen de Goddelijke Wijsheid, want het gaat voort uit de Heer als de Zon van de geestelijke wereld, die in haar substantie de Goddelijke Liefde van de Goddelijke Wijsheid is en daar kan geen ander licht uit voortgaan dan dat wat van de Goddelijke Wijsheid is, noch een andere warmte dan die van de Goddelijke Liefde is; dat dit zo is, werd in ‘de Wijsheid van de Engelen aangaande de Goddelijke Liefde en de Goddelijke Wijsheid’, nrs. 83-172, aangetoond.

Aangezien dat licht is uit de Heer en de Heer daardoor en daarin alomtegenwoordig is, vindt daardoor dus alle verlichting plaats en vandaar alle doorvatting van het geestelijk ware, die degenen hebben die de Goddelijke Ware dingen geestelijk liefhebben, dat wil zeggen, die de ware dingen liefhebben omdat zij waar zijn, dus omdat zij Goddelijk zijn; dat dit is de Heer liefhebben is duidelijk; de Heer immers is in dat licht alomtegenwoordig, omdat de Goddelijke Liefde en de Goddelijke Wijsheid niet zijn in een plaats, maar daar zijn, waar zij worden opgenomen en volgens die opneming.

Dat zij die in dat rooms-katholieke godsdienstige zijn, niet enige verlichting en vandaar niet enige doorvatting van het geestelijk ware hebben, kan hieruit vaststaan, dat zij niet enig geestelijk licht liefhebben; de oorsprong immers van het geestelijk licht is uit de Heer, zoals gezegd en geen anderen kunnen dat licht ontvangen, noch opnemen, dan zij die met de Heer verbonden zijn en de verbinding met de Heer vindt enig en alleen plaats door de erkenning en de eredienst van Hem en tegelijk door het leven volgens zijn geboden vanuit het Woord; de erkenning en de eredienst van de Heer en het lezen van het Woord maken de tegenwoordigheid van de Heer, maar die twee tegelijk met het leven volgens Zijn geboden, maken de verbinding met Hem.

In Babylon is het tegendeel het geval; daar wordt de Heer erkend, maar zonder de heerschappij en wordt het Woord erkend, maar zonder het lezen ervan; in plaats van de Heer wordt de paus vereerd en in plaats van het Woord erkennen zij de pauselijke bullen, waarnaar men leeft en niet volgens de geboden van het Woord; die bullen hebben ten doel de heerschappij van de paus en zijn dienaren over de hemel en de wereld en de geboden van het Woord hebben ten doel de heerschappij van de Heer over de hemel en de wereld; zo staan deze doelen lijnrecht tegenover elkaar, zoals de hemel en de hel,

Deze dingen zijn gezegd, opdat men zal weten dat zij die in het Babylonische godsdienstige zijn vanuit de leer en vanuit het leven daarnaar, in het geheel geen licht van de lamp, dat wil zeggen, geen verlichting en vandaar geen doorvatting van het geestelijk ware hebben.

Dat de Heer het Licht is, van Wie alle verlichting en doorvatting van het geestelijk ware is, blijkt uit het volgende:

‘Het was het Ware Licht, dat verlicht elk mens komend in de wereld’, (Johannes (1:4-12); dit ten aanzien van de Heer.

‘Dit is het oordeel, dat het Licht in de wereld gekomen is; wie de waarheid doet, komt tot het Licht’, (Johannes 3:19, 21).

‘Jezus zei: Nog een korte tijd is het Licht met ulieden; wandelt zolang gij het Licht hebt, opdat de duisternis u niet grijpe; zolang gij het Licht hebt, gelooft in het Licht, opdat gij zonen des Lichts moogt zijn’, (Johannes 12:35, 36).

‘Jezus zei: Ik het Licht ben in de wereld gekomen, opdat een elk die in Mij gelooft, in de duisternis niet blijve’, (Johannes 12:46).

‘Jezus zei: Ik ben het Licht der wereld’, (Johannes 9:5).

‘Simeon zei: Mijn ogen hebben Uw zaligheid gezien, het Licht tot onthulling der natiën’, (Lukas 2:3-32).

‘Het volk dat in duisternis zat, heeft een groot schijnsel gezien; degenen die zaten in de streek en de schaduw des doods, hun is een Licht opgegaan’, (Mattheüs 4:16; Jesaja 9:1).

‘Ik heb U gegeven tot een Licht der natiën, opdat Gij Mijn heil zijt tot aan het uiteinde der aarde’, (Jesaja 49:6).

‘De stad het Nieuwe Jeruzalem behoeft de zon en de maan niet, dat zij daar zouden schijnen; de heerlijkheid Gods immers verlicht haar en haar Lamp is het Lam’, (Openbaring 21:23; 22:5).

Hieruit blijkt dat de Heer het Licht is van waaruit alle verlichting en vandaar alle doorvatting van het ware is; en omdat de Heer het Licht is, is de duivel de donkerheid en de duivel is de liefde van heersen over alle Heilige Goddelijke dingen van de Heer en dus zo over Hemzelf en voor zoveel als hem de heerschappij wordt gegeven, voor zoveel verdonkert hij de Heilige Goddelijke dingen van de Heer, blust ze uit, steekt ze in brand en verzengt ze.

  
/ 962  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, 2017, op www.swedenborg.nl

from the Writings of Emanuel Swedenborg

 

Apocalypse Revealed #841

Studere hoc loco

  
/ 962  
  

841. 20:2 He laid hold of the dragon, that serpent of old, which is the Devil and Satan. This symbolically means that those meant by the dragon were detained, who because they think about matters of faith sensually and not spiritually, are called that serpent of old, who because they are caught up in evils in the way they live, are called the Devil, and who because they are caught up in falsities as regards their doctrine, are called Satan.

Just who are meant by the dragon may be seen in no. 537 above. 1 It is here and there called that serpent of old, the Devil and Satan, because a serpent symbolizes people who think sensually and not spiritually (nos. 455, 550), the Devil symbolizes people caught up in evils in the way they live, and Satan symbolizes people caught up in falsities as regards their doctrine (nos. 97, 550).

All people, indeed, who do not turn directly to the Lord think sensually about matters having to do with the church, and cannot think spiritually, for the Lord is the true light (nos. 796, 797). Consequently people who do not turn to the Lord directly cannot think in the light of spiritual light, which is the light of heaven, but do so in the light of natural light divorced from spiritual light, which is to think sensually. They are for that reason called that serpent of old. People who do not turn to the Lord directly and refrain from evils as being sins, remain in their sins, which is why the dragon is called the Devil. And because the same people are caught up in falsities as regards their doctrine, the dragon is therefore called Satan.

V:

1. Namely, people in the Protestant Reformed Church who make God three entities and the Lord two, and who divorce charity from faith, making faith saving and not at the same time charity.

  
/ 962  
  

Many thanks to the General Church of the New Jerusalem, and to Rev. N.B. Rogers, translator, for the permission to use this translation.

Bibliorum

 

Apocalyps 21

Study

   

1 En ik zag een nieuwen hemel en een nieuwe aarde; want de eerste hemel, en de eerste aarde was voorbijgegaan, en de zee was niet meer.

2 En ik, Johannes, zag de heilige stad, het nieuwe Jeruzalem, nederdalende van God uit den hemel, toebereid als een bruid, die voor haar man versierd is.

3 En ik hoorde een grote stem uit den hemel, zeggende: Ziet, de tabernakel Gods is bij de mensen, en Hij zal bij hen wonen, en zij zullen Zijn volk zijn, en God Zelf zal bij hen en hun God zijn.

4 En God zal alle tranen van hun ogen afwissen; en de dood zal niet meer zijn; noch rouw, noch gekrijt, noch moeite zal meer zijn; want de eerste dingen zijn weggegaan.

5 En Die op den troon zat, zeide: Ziet, Ik maak alle dingen nieuw. En Hij zeide tot mij: Schrijf, want deze woorden zijn waarachtig en getrouw.

6 En Hij sprak tot mij: Het is geschied. Ik ben de Alfa en de Omega, het Begin en het Einde. Ik zal den dorstige geven uit de fontein van het water des levens voor niet.

7 Die overwint, zal alles beerven; en Ik zal hem een God zijn, en hij zal Mij een zoon zijn.

8 Maar den vreesachtigen, en ongelovigen, en gruwelijken, en doodslagers, en hoereerders, en tovenaars, en afgodendienaars, en al den leugenaars, is hun deel in den poel, die daar brandt van vuur en sulfer; hetwelk is de tweede dood.

9 En tot mij kwam een van de zeven engelen, die de zeven fiolen hadden, welke vol geweest waren van de zeven laatste plagen, en sprak met mij, zeggende: Kom herwaarts, ik zal u tonen de Bruid, de Vrouw des Lams.

10 En hij voerde mij weg in den geest op een groten en hogen berg, en hij toonde mij de grote stad, het heilige Jeruzalem, nederdalende uit den hemel van God.

11 En zij had de heerlijkheid Gods, en haar licht was den allerkostelijksten steen gelijk, namelijk als den steen Jaspis, blinkende gelijk kristal.

12 En zij had een groten en hogen muur, en had twaalf poorten, en in de poorten twaalf engelen, en namen daarop geschreven, welken zijn de namen der twaalf geslachten der kinderen Israels.

13 Van het oosten waren drie poorten, van het noorden drie poorten, van het zuiden drie poorten, van het westen drie poorten.

14 En de muur der stad had twaalf fondamenten, en in dezelve de namen der twaalf apostelen des Lams.

15 En hij die met mij sprak, had een gouden rietstok, opdat hij de stad zou meten, en haar poorten, en haar muur.

16 En de stad lag vierkant, en haar lengte was zo groot als haar breedte. En hij mat de stad met den rietstok op twaalf duizend stadien; de lengte, en de breedte, en de hoogte derzelve waren even gelijk.

17 En hij mat haar muur op honderd vier en veertig ellen, naar de maat eens mensen, welke des engels was.

18 En het gebouw van haar muur Jaspis; en de stad was zuiver goud, zijnde zuiver glas gelijk.

19 En de fondamenten van den muur der stad waren met allerlei kostelijk gesteente versierd. Het eerste fondament was Jaspis, het tweede Saffier, het derde Chalcedon, het vierde Smaragd.

20 Het vijfde Sardonix, het zesde Sardius, het zevende Chrysoliet, het achtste Beryl, het negende Topaas, het tiende Chrysopraas, het elfde Hyacinth, het twaalfde Amethyst.

21 En de twaalf poorten waren twaalf paarlen, een iedere poort was elk uit een paarl; en de straat der stad was zuiver goud; gelijk doorluchtig glas.

22 En ik zag geen tempel in dezelve; want de Heere, de almachtige God, is haar tempel, en het Lam.

23 En de stad behoeft de zon en de maan niet, dat zij in dezelve zouden schijnen; want de heerlijkheid Gods heeft haar verlicht, en het Lam is haar Kaars.

24 En de volken, die zalig worden, zullen in haar licht wandelen; en de koningen der aarde brengen hun heerlijkheid en eer in dezelve.

25 En haar poorten zullen niet gesloten worden des daags; want aldaar zal geen nacht zijn.

26 En zij zullen de heerlijkheid en de eer der volken daarin brengen.

27 En in haar zal niet inkomen iets, dat ontreinigt, en gruwelijkheid doet, en leugen spreekt; maar die geschreven zijn in het boek des levens des Lams.