Bibliorum

 

Amos 3

Study

   

1 Hoort dit woord, dat de HEERE tegen ulieden spreekt, gij kinderen van Israel! namelijk tegen het ganse geslacht, dat Ik uit Egypteland heb opgevoerd, zeggende:

2 Uit alle geslachten des aardbodems heb Ik ulieden alleen gekend; daarom zal Ik al uw ongerechtigheden over ulieden bezoeken.

3 Zullen twee te zamen wandelen, tenzij dat zij bijeengekomen zijn?

4 Zal een leeuw brullen in het woud, als hij geen roof heeft? Zal een jonge leeuw uit zijn hol zijn stem verheffen, tenzij dat hij wat gevangen hebbe?

5 Zal een vogel in den strik op de aarde vallen, als er geen strik voor hem is? Zal men den strik van den aardbodem opnemen, als men ganselijk niet heeft gevangen?

6 Zal de bazuin in de stad geblazen worden, dat het volk niet siddere? zal er een kwaad in de stad zijn, dat de HEERE niet doet?

7 Gewisselijk, de Heere Heere zal geen ding doen, tenzij Hij Zijn verborgenheid aan Zijn knechten, de profeten, geopenbaard hebbe.

8 De leeuw heeft gebruld, wie zou niet vrezen? De Heere Heere heeft gesproken, wie zou niet profeteren?

9 Doet het horen in de paleizen te Asdod, en in de paleizen in Egypteland, en zegt: Verzamelt u op de bergen van Samaria, en ziet de grote beroerten in het midden van haar, en de verdrukten binnen in haar.

10 Want zij weten niet te doen, dat recht is, spreekt de HEERE; die in hun paleizen schatten vergaderen door geweld en verstoring.

11 Daarom, zo zegt de Heere Heere: De vijand! en dat rondom het land! die zal uw sterkte van u nederstorten, en uw paleizen zullen uitgeplunderd worden.

12 Alzo zegt de HEERE: Gelijk als een herder twee schenkelen, of een stukje van een oor uit des leeuwen muil redt, alzo zullen de kinderen Israels gered worden, die daar zitten te Samaria, in den hoek van het bed, en op de sponde van de koets.

13 Hoort en betuigt in het huis Jakobs, spreekt de Heere Heere, de God der heirscharen;

14 Dat Ik, ten dage als Ik Israels overtredingen over hem bezoeken zal, ook bezoeking zal doen over de altaren van Beth-El; en de hoornen des altaars zullen worden afgehouwen, en ter aarde vallen.

15 En Ik zal het winterhuis met het zomerhuis slaan; en de elpenbenen huizen zullen vergaan, en de grote huizen een einde nemen, spreekt de HEERE.

   

from the Writings of Emanuel Swedenborg

 

Apocalyps Onthuld #440

Studere hoc loco

  
/ 962  
  

440. En zij hadden over zich een koning, de engel van de afgrond, wiens naam was in het Hebreeuws Abaddon en in het Grieks heeft hij de naam Apollyon, betekent dat in de satanische hel zij zijn die in de valse dingen vanuit begeerten zijn en door de totale vervalsing van het Woord de Kerk hebben verdorven.

Met een koning, de engel van de afgrond, wordt niet enig engel-koning daar aangeduid, maar het valse dat daar regeert; met de koning wordt immers in de echte zin degene aangeduid die in de ware dingen vanuit de aandoening van het goede is en abstract genomen dat ware zelf, nr. 20; en vandaar wordt in de tegengestelde zin met de koning diegene aangeduid die in de valse dingen vanuit de begeerte van het boze is en abstract genomen dat valse zelf; met de afgrond wordt de satanische hel aangeduid waar die geesten zijn, nrs. 387, 421; met de naam wordt aangeduid de hoedanigheid van de staat, nrs. 81, 122, 165.

Abaddon in de Hebreeuwse taal is de verdervende en de verderver; eender is Apollyon in de Griekse taal; en dit is het valse in uitersten, dat door de totale vervalsing van het Woord de Kerk had verdorven.

Met Abaddon in de Hebreeuwse tekst wordt de verderving aangeduid in de volgende teksten:

‘Uw waarheid in het verderf’, (Psalm 88:12).

‘De hel is naakt vóór Hem en geen deksel voor het verderf’, (Job 26:6).

‘Want het vuur zal tot de verderving toe verteren’, (Job 31:12).

‘Het verderf en de dood zeggen’, (Job 28:12).

Overigens worden de hel en de duivel de verderving en de verderver genoemd in, (Jesaja 54:16; Ezechiël 5:16; 9:1; Exodus 12:13), maar met een ander woord.

  
/ 962  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, 2017, op www.swedenborg.nl