스웨덴보그의 저서에서

 

Goddelijke Voorzienigheid #278

해당 구절 연구하기

  
/ 340  
  

278. 2. Boze dingen kunnen niet verwijderd worden tenzij deze verschijnen.

Niet wordt verstaan dat de mens de boze dingen moet doen opdat die verschijnen, maar dat hij zichzelf moet uitvorsen, niet alleen zijn daden maar ook zijn gedachten en wat hij zou doen indien hij niet de wetten en de opspraak vreesde. Voornamelijk welke boze dingen hij wel in zijn geest geoorloofd maakt en niet voor zonden rekent, want deze doet hij dan toch. Opdat de mens zich zal uitvorsen, werd hem het verstand gegeven en dit gescheiden van de wil opdat hij kan weten, verstaan en erkennen wat goed en wat boos is, voorts ook dat hij kan zien hoedanig zijn wil is of wat hij liefheeft of wat hij begeert. Opdat de mens dit kan zien werd aan zijn verstand een hoger en een lager denken gegeven, of een innerlijk en een uiterlijk denken, opdat hij vanuit het hogere of innerlijke denken kan zien wat de wil doet in het lagere of uiterlijke denken. Dit ziet hij zoals de mens het aangezicht in de spiegel en wanneer hij dit ziet en weet wat zonde is, kan hij, indien hij de hulp van de Heer afsmeekt, deze dingen niet-willen en ze schuwen en er daarna tegen handelen. Indien niet vanuit het vrije, dan toch door te dwingen in strijd en tenslotte ervan afkerig te zijn en daarvan te gruwen. Dan, voor het eerst doorvat hij en wordt hij eveneens gewaar dat het boze boos is en het goede goed is, en niet eerder. Dit nu is zich uitvorsen: zijn boze dingen zien en die erkennen en belijden en er daarna van aflaten. Maar omdat het weinigen zijn die weten dat dit de Christelijke godsdienst zelf is, omdat die alleen de naastenliefde en het geloof hebben, en die alleen geleid worden door de Heer en het goede uit Hem doen, zal iets gezegd worden over hen die dit niet doen en toch menen dat er godsdienst bij hen is. Het zijn deze mensen:

1. Die belijden dat zij schuldig zijn aan alle zonden en niet enige bij zich opsporen.

2. Die uit godsdienst nalaten ze op te sporen.

3. Die wegens de wereldse dingen niets denken over de zonden en ze vandaar niet weten. 4. Die ze begunstigen en ze daardoor niet kunnen weten.

5. Dat de zonden bij al diegenen niet verschijnen en dat ze daarom niet verwijderd kunnen worden.

6. Tenslotte zal de tot dusver onbekende oorzaak worden geopenbaard waarom de boze dingen niet kunnen worden verwijderd zonder de uitvorsing, de verschijning, de erkenning, de belijdenis en het weerstaan ervan.

278. 2a. Maar deze punten dienen afzonderlijk bezien te worden omdat het de primaire dingen zijn van de Christelijke godsdienst van de zijde van de mens.

Ten eerste: over hen die belijden dat zij schuldig zijn aan alle zonden en er niet enige in zich opsporen.

Deze mensen zeggen: ‘Ik ben een zondaar, ik ben in zonden geboren, niets in mij is ongerept van hoofd tot hiel, ik ben niets dan het boze; goede God, wees mij gunstig gestemd, vergeef mij, zuiver mij, red mij, maak dat ik wandel in zuiverheid en in de weg van het gerechte en dergelijke dingen meer. Toch vorst hij zich niet uit en weet vandaar niet enig boze; en niemand kan dat wat hij niet weet, schuwen, te minder ertegen strijden. Hij gelooft ook na de belijdenissen dat hij rein en gewassen is, terwijl hij toch onrein en ongewassen is van zijn hoofd tot de holte van zijn voet. De belijdenis immers van alle dingen is een in slaap wiegen van alle dingen en tenslotte een verblinding. Het is zoals iets universeels zonder enig afzonderlijks, wat niet iets is.

Ten tweede: over hen die uit godsdienstige overwegingen nalaten ze op te sporen.

Zij zijn voornamelijk diegenen die de naastenliefde van het geloof scheiden. Zij zeggen immers bij zichzelf: waarom zal ik opsporen of iets boos dan wel goed is; waarom het boze als dit mij niet verdoemt, waarom het goede als dit mij niet zaligt. Het is het geloof-alleen, gedacht en uitgesproken met vertrouwen en betrouwen, dat rechtvaardigt en zuivert van alle zonde; en wanneer ik eenmaal gerechtvaardigd ben, ben ik voor God ongerept. Ik ben weliswaar in het boze, maar dit wast God af, terstond wanneer het gedaan wordt en zo verschijnt het niet langer; behalve andere dergelijke dingen. Maar wie ziet niet, indien hij het oog opent, dat zulke dingen ledige woorden zijn, waarin niet iets is omdat er niets van het goede in is. Wie kan niet zo denken en spreken, ook met vertrouwen en betrouwen, wanneer hij tegelijk denkt over de hel en de eeuwige verdoemenis. Wil zo iemand verder iets weten, hetzij het ware, hetzij het goede. Van het ware zegt hij: wat is het ware anders dan dat wat dit geloof bevestigt; van het goede zegt hij: wat is het goede dan alleen dat wat vanuit dit geloof in mij is. Maar opdat het in mij is, zal ik dat niet doen zoals uit mijzelf, aangezien dit op verdienste is gericht, en het op verdienste gerichte goede is niet het goede. Zo laat hij alle dingen na totdat hij niet meer weet wat het boze is. Wat zal hij dan bij zichzelf uitvorsen en zien? Wordt zijn staat er dan niet een van een opgesloten vuur van zijn begeerten van het boze die de innerlijke dingen van zijn gemoed verteert en die verwoest tot aan de poort? Deze poort alleen bewaakt hij opdat de brand niet zal verschijnen. Maar deze wordt geopend na het overlijden en dan verschijnt dit vuur voor allen.

Ten derde: over hen die wegens de wereldse dingen niet denken over de zonden en ze vandaar niet weten.

Het zijn diegenen die de wereld boven alles liefhebben en niet enig ware toelaten dat uit enig valse van hun godsdienst wegleidt en bij zichzelf zeggen: Wat is dat voor mij; het is niet van mijn denken; en dan verwerpen zij dit terstond wanneer zij het horen en indien ze het horen verstikken ze het. Dezelfden doen nagenoeg eender wanneer zij de predikingen horen, daaruit onthouden zij niet méér dan enige woorden en niet enige zaak. Omdat zij zo met de ware dingen omgaan, weten zij daarom niet wat het goede is; want het ware en het goede handelen immers één, en vanuit het goede dat niet vanuit het ware is, wordt niet het boze gekend dan alleen om het eveneens het goede te noemen, wat geschiedt door redeneringen vanuit de valse dingen. Dezen zijn het die worden verstaan onder de zaden die vielen tussen de doornen, over wie de Heer als volgt zegt: ‘Andere zaden vielen tussen de doornen; en de doornen klommen op en verstikten ze. Dezen zijn degenen die het Woord horen, maar de zorg van deze eeuw en het bedrog van de rijkdommen verstikt het Woord, zodat het onvruchtbaar wordt’, (Mattheüs 13:7, 22; Markus 4:7, 19; Lukas 8:7, 14).

Ten vierde: over hen die zonden begunstigen en ze daarom niet kunnen weten.

Dezen zijn diegenen die God erkennen en Hem volgens de gebruikelijke riten vereren en bij zich bevestigen dat een of ander boze, wat een zonde is, niet een zonde is, want zij blanketten het door begoochelingen en schijnbaarheden en zo verbergen zij de buitensporigheid ervan. Wanneer zij dit hebben gedaan, begunstigen zij dit en maken zich dit tot vriend en vertrouwde. Gezegd wordt dat diegenen dat doen die God erkennen, omdat de anderen niet enig boze voor zonde rekenen, alle zonder is immers tegen God. Maar laten voorbeelden dit toelichten: iemand beschouwt niet het boze tot zonde in zijn zucht naar gewin, als hij sommige soorten van bedrog vanuit redenen uitdenkt en geoorloofd maakt. Eender doet hij die wraak tegen vijanden bij zich bevestigt; en degene die in oorlogen plunderingen van hen die niet vijanden zijn bij zich rechtvaardigt.

Ten vijfde: dat zonden bij deze personen niet verschijnen en dat ze daarom niet verwijderd kunnen worden.

Al het boze dat niet verschijnt voedt zichzelf; het is zoals vuur in hout onder de as; en het is zoals etter in een wond die niet wordt geopend. Elk tegengehouden boze groeit aan en houdt niet op vooraleer het geheel ten top is gevoerd. Daarom, opdat niet enig boze zal worden tegengehouden, wordt het eenieder toegelaten te denken vóór God en tegen God en vóór de heilige dingen van de Kerk en tegen die, zonder in de wereld daarvoor gestraft te worden. Hierover zegt de Heer dit bij Jesaja: ‘Van de holte des voets tot aan het hoofd toe is er geen ongereptheid; wond en litteken en verse kwetsuur, zij zijn niet uitgedrukt, niet verbonden en niet verzacht met olie. Wast u, reinigt u, verwijdert de boosheid van uw werken van voor Mijn ogen; staakt het boze te doen; leert het goede te doen; dan, al waren uw zonden als scharlaken, als sneeuw zullen zij wit worden; al waren zij rood als purper, als wol zullen zij zijn. Indien gij weigert en rebelleert, door het zwaard zult gij gegeten worden’, (Jesaja 1:6, 16, 18, 20). Door het zwaard gegeten worden, betekent door het valse van het boze vergaan.

Ten zesde: de tot dusver verborgen oorzaak waarom de boze dingen niet kunnen worden verwijderd zonder de uitvorsing, de verschijning, de erkenning, de belijdenis en het weerstaan ervan.

In de voorgaande dingen is vermeld dat de gehele hemel is geordend in gezelschappen volgens de aandoeningen van het goede en de gehele hel volgens de begeerten van het boze, tegenovergesteld aan de aandoeningen van het goede. Ieder mens is naar zijn geest in enig gezelschap, in een hemels gezelschap indien hij in een aandoening van het goede is, maar in een hels gezelschap indien hij in de begeerte van het boze is. Dit weet de mens niet wanneer hij in de wereld leeft, niettemin is hij naar zijn geest in enig gezelschap. Zonder dit zou hij niet kunnen leven en hij wordt erdoor geregeerd uit de Heer. Indien hij in een hels gezelschap is kan hij daaruit niet worden uitgeleid door de Heer tenzij volgens de wetten van Zijn Goddelijke Voorzienigheid, waaronder ook deze is: dat hij daaruit zal willen uitgaan en dat hij dit uit zichzelf zal trachten te doen. Dit kan de mens wanneer hij in de wereld is, niet echter na de dood, want dan blijft hij in het gezelschap waarbij hij zich heeft aangesloten in de wereld, tot in het eeuwige. Dit is de oorzaak dat de mens zich moet uitvorsen, zijn zonden zien en erkennen en boete doen en daarna moet volharden tot aan het einde van zijn leven. Dat dit zo is, zou ik door veel ondervinding tot aan het volle geloof toe kunnen bevestigen, maar het is hier niet de plaats de bewijsstukken van mijn ondervinding aan te voeren.

  
/ 340  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, 2017, op www.swedenborg.nl

성경

 

Jesaja 1:16

공부

       

16 Wast u, reinigt u, doet de boosheid uwer handelingen van voor Mijn ogen weg, laat af van kwaad te doen.

주석

 

Wat de Bijbel zegt over... Vergeving

작가: John Odhner (기계 번역 Nederlands)

Photo by Gretchen Keith

- Iemand snijdt roekeloos voor je op de snelweg en dwingt je bijna van de weg af.

- Je vriend heeft de vijftig dollar die hij een jaar geleden "geleend" heeft nog steeds niet terugbetaald.

- Je familie heeft kritiek op je levensstijl.

- Je komt erachter dat je echtgenoot ontrouw is geweest.

Wat doe je in dit soort situaties? Kun je ze vergeven? Moet je vergeven? Of moet je "geef ze wat ze krijgen"?

We weten allemaal dat de Bijbel ons leert om anderen te vergeven. Maar soms lijkt het onmogelijk om te vergeven, omdat de fout die is gemaakt zo groot is. Soms lijkt het gewoon niet eerlijk om genadig te zijn.

Wanneer er een conflict lijkt te zijn tussen barmhartigheid en gerechtigheid, kan het zijn dat we de aard van echte vergeving en barmhartigheid niet goed begrijpen. De Bijbel leert ons barmhartigheid te tonen op een manier die ons in staat stelt om zowel eerlijk als oprecht nuttig te zijn voor alle betrokkenen.

Een reden waarom we soms in de war raken over barmhartigheid, is dat we de neiging hebben om barmhartigheid te vervangen door kunstmatige vervangers. In wezen is barmhartigheid een goddelijke kwaliteit.

"Aan U, o Heer, behoort genade." (Psalm 62:12)

De Goddelijke Barmhartigheid heeft niets gemeen met de kleinzielige wraak en de "get-even" soort van "eerlijkheid" die de neiging heeft om onze gedachten te bezetten. En het heeft weinig gemeen met de oppervlakkige vergeving of zelfs het door de vingers zien van het kwaad dat soms wordt doorgegeven als genade. De gedachten van de Heer zijn veel barmhartiger dan de onze. Het is in het spreken over Zijn barmhartigheid dat de Heer zegt: "Mijn gedachten zijn niet uw gedachten, noch zijn Mijn wegen uw wegen". (Jesaja 55:7-9)

Een van de dingen die echte barmhartigheid onderscheidt van haar plaatsvervangers is haar standvastigheid. Petrus kwam tot de Heer met de vraag: "Heer, hoe vaak zal mijn broer tegen mij zondigen en ik vergeef hem? Tot zeven keer? Jezus zei tegen hem: "Ik zeg niet tot zeven keer, maar tot zeventig keer zeven." (Mattheüs 18:21-22)

Een echt vergevingsgezind persoon zal het ene moment geen genade tonen en het andere moment kwaadwillig zijn, omdat de twee niet samen kunnen gaan. Bijvoorbeeld, om je vrienden te vergeven, maar niet je vijanden is geen echte genade, want het zou gedaan worden omwille van een gunst die je er misschien voor terugkrijgt.

"Hou van je vijanden... Want als je van degenen houdt die van je houden, welke beloning heb je dan?" (Mattheüs 5:44-46)

We kunnen alleen echt genadig zijn door elk verlangen naar kwaadwilligheid of wraak volledig te verwerpen.

Dit weerspiegelt perfect de manier waarop de Heer ons barmhartigheid toont. We hebben de neiging om te denken dat de Heer van gedachten verandert als Hij ons vergeeft, alsof Hij besloten heeft om ons toch niet te straffen. Natuurlijk verandert hij niet echt van gedachten. Hij weet en voorziet alle dingen. Hij wil de ene dag geen pijn doen en de andere dag niet genezen.

"Elk goed geschenk en elk volmaakt geschenk is van boven en komt van de Vader der lichten, met wie geen variabiliteit is, noch een schaduw van draaien." (Jakoben 1:17)

Hij is altijd een liefhebbende en zachtaardige Vader.

"De genade van de Heer is van eeuwig tot eeuwig voor hen die Hem vrezen." (Psalm 103:17)

"Want de bergen zullen vertrekken en de heuvels zullen worden verwijderd, maar Mijn goedheid zal niet van u afgaan, noch zal Mijn verbond van vrede worden verwijderd," zegt de Heer, die barmhartigheid met u heeft. (Jesaja 54:10)

Vergeving is dus niet de Heer die zijn gedachten over ons verandert. Het is eerder de Heer die onze gedachten over hem verandert.

Een andere kwaliteit die echte genade kenmerkt, is dat het gaat om het helpen van de persoon die ons onrecht heeft aangedaan. Soms denken we dat iemand onze vergeving moet verdienen. We weigeren onze bittere gevoelens op te geven, tenzij de ander moeite doet om onze goede wil te verdienen. Dit geeft ons een excuus om medelijden met onszelf te hebben en de ander niet te helpen het beter te doen. De tijd om een persoon te helpen is echter wanneer hij het nodig heeft. Barmhartigheid en vergeving houden in dat je iemand die verkeerd heeft gedaan beter helpt, niet wacht tot hij het beter doet en hem dan helpt. Daarom zei de Heer,

"Heb uw vijanden lief, zegen hen die u vervloeken, doe goed aan hen die u haten en bid voor hen die u spuugzat en vervolgt, opdat u zonen van uw Vader in de hemel zult zijn; want Hij laat zijn zon opkomen op het kwade en op het goede en stuurt regen op het rechtvaardige en op het onrechtvaardige". (Mattheüs 5:44-45)

Een andere manier waarop we soms voorkomen dat we degenen die ons gekwetst hebben helpen, is door de uitdrukking "vergeven en vergeten" verkeerd toe te passen. Het is goed om je eigen boosheid te vergeten. Is iets anders om te vergeten dat de andere persoon onze kracht of discipline nodig kan hebben. We zouden kunnen denken dat vergeven betekent dat we vergeten dat het kwaad ooit is gepleegd. De Bijbel zegt ons echter niet dat we het kwaad in andere mensen gewoon moeten vergeten. We moeten veeleer anderen actief helpen om hun fouten onder ogen te zien en ze te overwinnen.

"Als je broer zondigt tegen je, berisp hem dan, en als hij berouw heeft, vergeef hem dan." (Lucas 17:3)

"Als je broer zondigt tegen je, ga dan en vertel hem zijn fout tussen jou en hem alleen. Als hij je hoort, heb je je broer gewonnen." (Mattheüs 18:15)

"Broeders, als een persoon wordt ingehaald bij een overtreding, herstelt u, die spiritueel is, zo'n persoon in een geest van zachtheid." (Galaten 6:1)

Anderen helpen over hun fouten heen is niet in strijd met barmhartigheid. Het is een deel van barmhartigheid. In feite is dat precies hoe de Heer ons vergeeft. Hij is altijd bereid om ons te helpen het beter te doen.

"Ik zal je reinigen van al je smerigheid... Ik zal je een nieuw hart geven en een nieuwe geest in je plaatsen." (Ezechiël 36:25-26)

Merk op hoe de Heer barmhartigheid toonde aan de vrouw die op overspel was betrapt: Hij zei: "Ga en zondig niet meer". (Johannes 8:10-11)

Hij vergat haar zonde niet - Hij moedigde haar aan om het te overwinnen. In feite zouden we nooit in staat zijn om onze fouten te overwinnen zonder de kracht van de Heer. Als we Zijn genade moesten verdienen zouden we verloren zijn.

De Heer zegt: "Was u, maak u schoon, zet het kwaad van uw doen en laten voor mijn ogen weg". (Jesaja 1:16).

En toch is dit iets dat alleen door Zijn barmhartigheid en vergeving wordt bereikt, omdat Hij degene is die onze zonde kan wegnemen en onze overtredingen van ons kan verwijderen. (Psalm 65:3; Psalm 103:12)

De Heer vraagt ons eenvoudigweg om voor anderen te doen wat Hij voor ons doet. "Wees genadig, zoals je vader ook genadig is." (Lucas 6:36)

Onze vergeving zou constant en onvoorwaardelijk moeten zijn, omdat Hij ons op die manier vergeeft. Maar in onze barmhartigheid mogen we anderen met hun kwaad confronteren om hen te helpen betere mensen te worden, zoals de Heer ons in Zijn barmhartigheid confronteert met ons kwaad, zodat we het kunnen overwinnen en de liefde en barmhartigheid die Hij aanbiedt, kunnen aanvaarden.

Samengevat:

Sommige christelijke kerken leren dit: Als je gewoon gelooft, zal God al je zonden over het hoofd zien. God straft ongelovigen, ook al zijn het zorgzame, goede mensen.

Wat de Bijbel eigenlijk zegt (en wat de Nieuwe Christelijke Kerk leert): God's genade houdt in dat hij ons helpt om betere mensen te worden. God is bereid om iedereen te vergeven en maakt zich meer zorgen over hoe we leven dan over wat we geloven.

Enkele referenties uit de leer van de Nieuwe Christelijke Kerk: Hemelse Verborgenheden 8393, 9443-9454, Ware Christelijke Religie 611-614

Gebruikt met toestemming van John Odhner, de auteur van deze zeer nuttige site: whatthebiblesays.info.

(참조: Hemelse Verborgenheden 1079; Ware Christelijke Religie 409)