스웨덴보그의 저서에서

 

Hemelse Verborgenheden in Genesis en Exodus #2

해당 구절 연구하기

  
/ 10837  
  

2. Maar dat het geheel zowel als het bijzondere, ja het meest bijzondere, tot de kleinste jota toe, geestelijke en hemelse dingen betekent en omhult, weet tot dusver de Christelijke wereld in de verste verte niet, om welke reden zij dan ook voor het Oude Testament weinig aandacht heeft Niettemin kan het hieruit alleen al blijken, dat het Woord – daar het van de Heer is en van de Heer komt - nooit zou kunnen bestaan, tenzij het innerlijk die dingen bevatte, welke van de hemel, de kerk en van het geloof zijn. Anders kon het niet het Woord van de Heer genoemd worden, evenmin zou gezegd kunnen worden, dat daarin enig leven is; want vanwaar zou het leven anders kunnen komen, dan uit de dingen die van het leven zijn, dat wil zeggen, daarvandaan dat het geheel zowel als elke bijzonderheid betrekking heeft op de Heer, Die het leven Zelf is. Iets dat innerlijk niet op Hem ziet, leeft dus niet, ja zelfs, een woord in het Woord, dat niet Hem onthult, of op haar wijze op Hem betrekking heeft, is niet goddelijk.

  
/ 10837  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, van 2012 t/m 2021 op www.swedenborg.nl

스웨덴보그의 저서에서

 

Over het Nieuwe Jeruzalem en haar Hemelse Leer #260

해당 구절 연구하기

  
/ 325  
  

지금까지 이 번역에는 #_661_까지의 구절이 포함되어 있습니다. 아직 번역이 진행 중일 수 있습니다. 왼쪽 화살표를 누르면 번역이 완료된 마지막 번호를 찾을 수 있습니다.

  
/ 325  
  

Published by Swedenborg Boekhuis.

스웨덴보그의 저서에서

 

Hemelse Verborgenheden in Genesis en Exodus #2712

해당 구절 연구하기

  
/ 10837  
  

2712. Dat de woorden ‘Hij woonde in de woestijn Paran’ het leven van de geestelijke mens ten aanzien van het goede betekenen, blijkt uit de betekenis van wonen, dat betrekking heeft op het goede van het ware of op het geestelijk goede, dat wil zeggen, op het goede van de geestelijke mens. Van welke aard dit is, wordt daarmee beschreven, dat hij woonde in de woestijn Paran, waarover direct hierna. Dat wonen betrekking heeft op het goede of de aandoening van het ware, blijkt uit vele plaatsen in het Woord, waar gehandeld wordt over steden, waardoor waarheden worden aangeduid, namelijk, dat zij zonder inwoner waren, waardoor het goede wordt aangeduid, nrs. 2268, 2450, 2451; want de waarheden worden door het goede bewoond, en waarheden zonder het goede zijn als een stad waarin geen inwoner is, zoals bij Zefanja:

‘Ik heb hun straten eenzaam gemaakt, dat niemand daardoor gaat; hun steden zijn verlaten, zodat er geen inwoner is’, (Zefanja 3:6).

Bij Jeremia:

‘Jehovah leidde ons door de woestijn, waar geen man doorging en waar geen mens woonde; zij hebben het land tot wildernis gesteld, zijn steden zijn verbrand, dat er geen inwoner is’, (Jeremia 2:6, 15).

Bij dezelfde:

‘Elke stad is verlaten en niemand woont in dezelve’, (Jeremia 4:29).

Bij dezelfde:

‘In de straten van Jeruzalem, die verlaten zijn, en geen mens en geen inwoner en geen beest’, (Jeremia 33:10);

straten voor waarheden, zie nr. 2336; geen mens voor geen hemels goede; geen beest voor geen natuurlijk goede.

Bij dezelfde:

‘De steden van Moab zullen tot verlating worden, dat niemand in dezelve wonen’, (Jeremia 48:9).

Bij de profeten is er in elke uitdrukking een huwelijk van het ware en het goede, waarom daar waar gezegd wordt dat een stad verlaten is er ook aan wordt toegevoegd dat er geen inwoner in haar is, omdat de stad de waarheden betekent en de inwoner het goede; anders zou het overbodig zijn te zeggen dat er geen inwoner was, waar gezegd wordt dat de stad verlaten is. Evenzo zijn er vaststaande woorden dingen betekenen die tot het hemels goede behoren, tot het geestelijk goede en ook tot het ware, zoals bij Jesaja:

‘Uw zaad zal de natiën bezitten en zij zullen de verlaten steden bewonen’, (Jesaja 54:3) waar bezitten betrekking heeft op het hemels goede, wonen op het geestelijk goede.

Bij dezelfde:

‘Mijn uitverkorenen zullen het bezitten en Mijn knechten zullen daar wonen’, (Jesaja 65:9);

eveneens.

Bij David:

‘God zal Zion verlossen en de steden van Jehudah bouwen en aldaar zullen zij wonen en haar bezitten; en het zaad van zijn knechten zullen haar beërven en de liefhebbers van Zijn naam zullen daarin wonen’, (Psalm 69:35, 36) wonen en tevens bezitten heeft betrekking op het hemels goede, wonen op het geestelijk goede.

Bij Jeremia:

‘Die tot Jeruzalem zegt: Gij zult bewoond worden; en tot de steden van Jehudah:

‘Gij zult gebouwd worden’, (Jeremia 44:26) waar wonen betrekking heeft op het goede van de geestelijke Kerk, die Jeruzalem is. In zo’n mate hebben de woorden in het Woord betrekking op hun goedheden en op hun waarheden, dat men alleen al uit het feit van het gebruik van dergelijke woorden kan weten, over welke zaak in het algemeen wordt gehandeld.

  
/ 10837  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, van 2012 t/m 2021 op www.swedenborg.nl