615. Hier wordt in het algemeen de aard van de mens van deze Kerk beschreven; niet dat hij al zo was, want in het daarna volgende wordt er over zijn vorming gehandeld, maar dat hij zo worden kon, namelijk, dat hij door de erkentenissen van het geloof begiftigd kon worden met naastenliefde, en zo dus uit naastenliefde handelen, en uit het goede van de naastenliefde erkennen wat waar is; vandaar, dat het goede van de naastenliefde of het rechtvaardige voorop gaat, en het ware van de naastenliefde of het rechtschapene volgt. Als eerder gezegd is naastenliefde de liefde jegens de naaste en barmhartigheid, en zij is een lagere graad van de liefde, welke de Oudste Kerk had, die de liefde tot de Heer was; zo daalde nu de liefde neer en werd uiterlijk; zij is naastenliefde te noemen.