Goddelijke Voorzienigheid#326

作者: エマニュエル・スウェデンボルグ

この節の研究

  
/ 340に移動  
  

326. Maar deze dingen moeten afzonderlijk worden bezien en aangetoond.

Ten eerste: De erkenning van God maakt de verbinding van God met de mens en van de mens met God; en de ontkenning maakt de ontbinding.

Sommigen kunnen denken dat degenen die God niet erkennen evengoed gezaligd kunnen worden als zij die Hem wel erkennen, als zij slechts een zedelijk leven leiden. Zij zeggen: ‘Wat haalt de erkenning uit; is dat niet alleen een denken; kan ik niet gemakkelijk erkennen wanneer ik als zeker weet dat God is; ik heb over Hem gehoord, maar ik heb Hem niet gezien; maak dat ik Hem zie en ik zal geloven’. Zo spreken velen die God ontkennen wanneer het hun geoorloofd is vrij te redeneren met een erkenner van God. Maar dat de erkenning van God verbindt en de ontkenning van God ontbindt, zal worden toegelicht door bepaalde dingen die mij bekend zijn in de geestelijke wereld. Wanneer daar iemand over een ander denkt en met hem wil spreken, vertoont zich de ander terstond tegenwoordig; dit is daar gewoon en faalt nooit; de oorzaak ervan is dat er in de geestelijke wereld geen afstand is zoals in de natuurlijke wereld, maar omdat er slechts een schijn van afstand is. Een ander feit is, dat zoals het denken vanuit de een of andere kennis over een ander diens tegenwoordigheid bewerkstelligt, dus de liefde vanuit de een of andere aandoening jegens een ander verbinding bewerkt, waardoor het gebeurt dat zij tezamen gaan en samen vriendschappelijk spreken en in één huis wonen of in één gezelschap en meermalen samenkomen en elkaar wederzijdse diensten bewijzen. Het tegendeel gebeurt ook; als iemand een ander niet liefheeft en te meer wie een ander haat, hem niet ziet noch met hem samenkomt en dat zij op een afstand van elkaar zijn volgens de graad waarin hij niet liefheeft of waarin hij haat, ja zelfs indien de ander tegenwoordig is en hij dan zich zijn haat herinnert, wordt hij voor hem onzichtbaar. Uit dit weinige kan vaststaan vanwaar de tegenwoordigheid is en vanwaar de verbinding in de geestelijke wereld, namelijk dat de tegenwoordigheid is vanuit de herinnering aan de ander met het verlangen om hem te zien en dat de verbinding is vanuit de aandoening die van de liefde is. Evenzo is het gesteld met alle dingen die in het menselijk gemoed zijn, daarin zijn talloze dingen en de afzonderlijke dingen daarin zijn vergezelschapt en verbonden volgens de aandoeningen, of naar gelang het ene het andere liefheeft. Deze verbinding is de geestelijke verbinding die aan zichzelf eender is in het algemeen en in het bijzonder. Deze geestelijke verbinding ontleent zijn oorsprong aan de verbinding van de Heer met de geestelijke wereld en met de natuurlijke wereld, in het algemeen en in het bijzonder. Hieruit blijkt dat voor zoveel als iemand de Heer leert kennen en vanuit de erkentenissen over hem denkt, de Heer aanwezig is en voor zoveel als iemand Hem erkent vanuit de aandoening van de liefde, de Heer met hem verbonden is; en omgekeerd, dat voor zoveel als iemand de Heer niet leert kennen, de Heer afwezig is en dat voor zoveel dat iemand Hem ontkent, hij van Hem afgescheiden is. De verbinding maakt dat de Heer het aangezicht van hem tot Zich keert en hem dan leidt; en de afscheiding maakt dat de hel het aangezicht van hem tot zich keert en hem leidt. Daarom keren alle hemelse engelen hun aangezichten tot de Heer als Zon en keren alle geesten van de hel hun aangezichten af van de Heer. Hieruit blijkt wat het resultaat is van de erkenning van God en wat van de ontkenning van God. Zij die God ontkennen in de wereld, ontkennen Hem ook na de dood en zij worden georganiseerd volgens de beschrijving boven in n. 319; en de organisatie die in de wereld is aangebracht blijft tot in het eeuwige aan.

Ten tweede: Ieder erkent God en wordt met Hem verbonden volgens het goede van zijn leven. God leren kennen kunnen allen die iets vanuit godsdienst weten.

Zij kunnen eveneens vanuit de wetenschap of hun geheugen over God spreken en sommigen ook vanuit het verstand over God denken; maar dit bewerkt, indien men niet goed leeft, niet iets anders dan de tegenwoordigheid, want men kan zich niettemin van Hem afwenden en zich tot de hel keren en dit geschiedt als men boos leeft. Maar God met het hart erkennen kunnen niet anderen dan zij die goed leven; dezen keert de Heer volgens het goede van hun leven af van de hel en keert hen tot Zich. De oorzaak is omdat alleen dezen God liefhebben, zij hebben immers de Goddelijke dingen die uit Hem zijn, lief door die te doen. De Goddelijke dingen die uit God zijn, zijn de geboden van Zijn wet; deze zijn God omdat Hijzelf is Zijn Goddelijke, voortgaande, en dit is God liefhebben. Daarom zegt de Heer: ‘Wie Mijn geboden doet, die is het die Mij liefheeft; wie echter Mijn geboden niet doet, die heeft Mij niet lief’, (Johannes 14:21-24). Dit is de oorzaak dat er twee tafels van de Decaloog zijn: de ene voor God, de andere voor de mens. God werkt aanhoudend dat de mens die dingen zal opnemen die in zijn tafel zijn, maar indien de mens niet die dingen doet die in zijn tafel zijn, neemt hij niet met de erkenning van het hart die dingen op die in de tafel van God zijn; en indien hij niet opneemt wordt hij niet verbonden. Daarom zijn die beide tafels verbonden opdat zij één zijn en ze worden de ‘tafels van het verbond’ genoemd, en het verbond betekent de verbinding. De oorzaak dat eenieder God erkent en met Hem verbonden wordt volgens het goede van zijn leven, is omdat het goede van het leven eender is aan het goede dat in de Heer is, en vandaar aan het goede dat uit de Heer is. Daarom geschiedt, wanneer de mens in het goede van het leven is, de verbinding. Het tegendeel is het geval met het boze van het leven; dit verwerpt de Heer.

Ten derde: Het goede van het leven, dat wil zeggen, goed leven, is de boze dingen schuwen omdat die tegen de godsdienst zijn en dus tegen God zijn.

Dat dit het goede van het leven is of goed leven, werd ten volle aangetoond in de ‘Leer des Levens voor Nova Hierosolyma’, van de aanvang tot het einde. Aan die dingen zal ik alleen toevoegen, dat indien u de goede dingen doet in alle overvloed, zoals indien u tempels bouwt, die versiert en vult met schenkingen, indien u de kosten van hospitalen en gasthuizen op u neemt, indien u elke dag aalmoezen geeft, weduwen en wezen te hulp komt, indien u toegewijd de heilige dingen van de eredienst nakomt, ja zelfs indien u die dingen zoals vanuit het hart denkt, spreekt en predikt, en toch niet de boze dingen schuwt als zonden tegen God, zo zijn al die goede dingen niet goed. Deze zijn dan òf huichelachtig òf op verdienste gericht; want het boze is nog steeds daarin. Immers, het leven van eenieder is in alle en de afzonderlijke dingen die hij doet, maar de goede dingen worden niet anders goede dingen dan door de verwijdering van het boze daaruit. Hieruit blijkt dat de boze dingen schuwen omdat zij tegen de godsdienst, dus tegen God zijn, is goed leven.

Ten vierde: Deze dingen zijn de algemene dingen van alle godsdiensten, waardoor eenieder gezaligd kan worden.

God erkennen en het boze niet doen omdat het tegen God is, zijn de twee zaken die maken dat godsdienst godsdienst is. Indien het ene ontbreekt kan niet gezegd worden dat er godsdienst is, want God erkennen en het boze doen is in tegenspraak, voorts het goede doen en niet God erkennen, immers het ene is niet bestaanbaar zonder het andere. Er is uit de Heer in voorzien dat bijna overal een of andere godsdienst is en dat daarin die twee dingen zijn; en er is eveneens uit de Heer in voorzien dat eenieder die God erkent en niet het boze doet omdat het tegen God is, een plaats zal hebben in de hemel. De hemel immers geeft in samenvatting één mens weer, van wie het leven of de ziel de Heer is. In die hemelse Mens zijn alle dingen die in de natuurlijke mens zijn, met het verschil zodanig als er is tussen de hemelse en de natuurlijke dingen. Het is bekend dat er in de mens niet slechts vormen zijn, die zijn georganiseerd uit bloedvaten en zenuwvezels, die de ingewanden worden genoemd, maar dat er ook: huiden, vliezen, pezen, kraakbeenderen, botten, nagels en tanden zijn; deze zijn in mindere graad levend dan de georganiseerde vormen zelf zijn, waaraan die voor ligamenten, bekledingen en ondersteuningen van dienst zijn. Opdat in die hemelse Mens, die de hemel is, al die dingen zijn, kan hij niet samengesteld zijn vanuit de mensen van één godsdienst, maar vanuit mensen van meerdere godsdiensten. Vandaar hebben allen die deze twee universele dingen van de Kerk van hun leven maken, een plaats in die hemelse Mens, dat wil zeggen, in de hemel en genieten de gelukzaligheid in hun graad; maar hierover zie men boven in n. 254. Dat die dingen de primaire zijn in elke godsdienst, kan daaruit vaststaan dat die twee het zijn die de Decaloog leert. De Decaloog was het eerste van het Woord en werd van de berg Sinaï door Jehovah met levende stem verkondigd en in de beide stenen tafelen met de vinger van God gegrift en werd daarna in de ark gesteld, en werd Jehovah genoemd, en maakte het heilige der heiligen in de tabernakel en het heiligdom in de tempel van Jeruzalem en vanuit die alleen waren alle dingen die daar waren heilig. Er zijn veel meer dingen over de Decaloog in de ark vanuit het Woord, die in de ‘Leer des Levens voor Nova Hierosolyma’, n. 53-61, zijn aangevoerd. Daaraan zal ik deze dingen toevoegen: het is bekend vanuit het Woord dat de ark waarin de beide tafelen waren, waarin de Decaloog was gegrift, door de Filistijnen geroofd werd, en toen gesteld werd in het heiligdom van Dagon in Aschdod. De Dagon viel daarvoor ter aarde en lag daarna met het hoofd dat door de handpalmen was afgescheurd van het lichaam, op de drempel van het heiligdom. En ook dat de Aschdodieten en de Ekronieten vanwege de ark geslagen werden met bloedzweren tot een aantal van verscheidene duizenden, en dat het land van hen werd verwoest door muizen; verder ook dat de Filistijnen op de raad van de eersten van hun natie vijf bulten en vijf muizen van goud maakten en een nieuwe kar en daarop de ark plaatsten en daarnaast de bulten en de muizen van goud en dat zij door een tweetal koeien die loeiden op de weg voor de kar, de ark tot de zonen Israëls terugzonden, door wie de koeien en de kar geofferd werden, (Samuël hoofdstukken 5 en 6). Nu zal gezegd worden wat al die dingen betekenden: de Filistijnen betekenden hen die in het van de naastenliefde gescheiden geloof zijn; Dagon beeldde dat godsdienstige uit; de bulten waarmee zij geslagen werden betekenden de natuurlijke liefden, die gescheiden van de geestelijke liefde onrein zijn; de muizen betekenden de verwoesting van de Kerk door de vervalsingen van het ware; de nieuwe kar waarop zij de ark terugzonden, betekende de nieuwe leer, maar een natuurlijke, want een wagen in het Woord betekent de Leer vanuit de geestelijke ware dingen; de koeien betekenden de goede natuurlijke aandoeningen, de bulten van goud betekenden de gezuiverde en goed geworden natuurlijke liefden; de muizen van goud betekenden de door het goede opgeheven verwoesting van de Kerk, immers, het goud in het Woord betekent het goede; het loeien van de koeien op de weg betekende de moeilijke bekering van de begeerten van het boze van de natuurlijke mens tot goede aandoeningen; dat de koeien met de kar tot een brandoffer werden opgedragen, betekende dat de Heer zo verzoend werd. Dit zijn de dingen die door die historische feiten worden verstaan. Verbind ze in één zin en pas dit dan toe. Dat door de Filistijnen diegenen werden uitgebeeld die in het van de naastenliefde gescheiden geloof zijn, zie men in de ‘Leer van Nova Hierosolyma over het Geloof’, n. 49-54. En dat de ark vanuit de daarin gesloten Decaloog, het heiligste van de Kerk was, in de ‘Leer van het Leven voor Nova Hierosolyma’, n. 53-61.

  
/ 340に移動  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, 2017, op www.swedenborg.nl