Dalle opere di Swedenborg

 

Engelenwijsheid over de Goddelijke Liefde en de Goddelijke Wijsheid #404

Studia questo passo

  
/ 432  
  

404. 6. Wanneer de bruiloft heeft plaats gevonden is de eerste verbinding door de aandoening van weten, waar vanuit de aandoening van het ware is. Onder de bruiloft wordt de staat van de mens na de baring verstaan; van de staat van onwetendheid tot aan de staat van inzicht en van daaruit tot de staat van wijsheid. De eerste staat die een staat van louter onwetendheid is, wordt hier niet onder de bruiloft verstaan, omdat er dan geen denken van het verstand is, maar alleen een duistere aandoening die van de liefde of van de wil is; deze staat is de inwijding tot de bruiloft. Dat er in de tweede staat, die van de mens is in de knapenjaren, de aandoening van weten is, is bekend; hierdoor leert het kleine kind spreken en leert lezen en leert daarna achtereenvolgens zulke dingen die van het verstand zijn. Dat de liefde die van de wil is, dit werkt, kan niet in twijfel worden getrokken, want als niet de liefde of de wil dit zou handelen, zou het niet gebeuren. Dat elk willekeurig mens de aandoening van weten heeft na de geboorte en dat hij daardoor zulke dingen leert waar vanuit het verstand door graden wordt gevormd, groeit en vervolmaakt wordt, erkent ieder als hij vanuit de rede de ondervinding raadpleegt. Dat daaruit de aandoening van het ware is, is ook duidelijk, want wanneer de mens vanuit de aandoening van weten inzichtsvol is geworden, wordt hij niet zo geleid door de aandoening om te weten zoals door de aandoening om te redeneren en om zulke dingen te besluiten die van zijn liefde zijn, hetzij economisch, hetzij burgerlijk, hetzij zedelijk. Wanneer deze aandoening wordt opgeheven tot aan de geestelijke dingen, wordt die de aandoening van het geestelijk ware, dat de eerste inwijding ervan de aandoening van weten was, kan worden gezien daar vanuit dat de aandoening van het ware de verhoogde aandoening van weten is, want door ware dingen te worden aangedaan is vanuit aandoening die dingen willen weten, en wanneer hij die vindt, die te putten vanuit het verkwikkelijke van de aandoening.

7. De tweede verbinding is door de aandoening van verstaan, vanuit welke de doorvatting van het ware is. Dit is duidelijk voor ieder willekeurig mens die dit vanuit een redelijke beschouwing wil doorvorsen. Vanuit zo’n redelijke beschouwing is het duidelijk dat de aandoening van het ware en de doorvatting van het ware een tweetal vermogens van het verstand zijn, die bij sommigen in één samenkomen, maar bij anderen niet. Zij komen in één samen bij degenen die met het verstand de ware dingen willen doorvatten en niet bij degenen die alleen de ware dingen willen weten. Het is ook duidelijk dat eenieder voor zoveel in de doorvatting van het ware is als hij in de aandoening van verstaan is; want ontneem hem de aandoening van het ware te verstaan en er zal geen doorvatting van het ware zijn; maar geef de aandoening van het ware te verstaan en er zal doorvatting ervan zijn volgens de graad van de aandoening ervan. Want de mens van wie de rede gezond is, ontbreekt het nooit aan doorvatting van het ware zolang hij maar de aandoening van het ware te verstaan heeft. Dat elk willekeurig mens het vermogen heeft om het ware te verstaan, dat de redelijkheid wordt genoemd, is boven getoond.

8. De derde verbinding is door de aandoening om de waarheid te zien, waar vanuit het denken is. Iet anders is de aandoening van weten en iets anders is de aandoening van verstaan en iets anders is de aandoening van te zien, of iets anders is de aandoening van het ware en iets anders het denken; dit is niet dan duister bij degenen die de werkingen van het gemoed niet onderscheiden kunnen doorvatten, maar het is wel duidelijk bij diegenen die dit wel kunnen. Dit is duister bij degenen die niet onderscheiden de werkingen van het gemoed doorvatten, omdat deze werkingen tegelijk zijn in het denken bij hen die in de aandoening van het ware en in de doorvatting van het ware zijn, en wanneer die er tegelijk zijn, kunnen ze niet worden onderscheiden. De mens is in een tastbaar denken wanneer de geest van hem denkt in het lichaam, wat vooral gebeurt als hij in gezelschap met anderen is, maar wanneer hij in de aandoening van verstaan is en hierdoor komt in de doorvatting van het ware, dan is hij in het denken van zijn geest, wat meditatie is. Dit valt weliswaar in het denken van het lichaam, maar in een zwijgend denken, want dit is boven deze en beschouwt die dingen die van het denken vanuit het geheugen zijn, zoals beneden zich, want vanuit die dingen ofwel concludeert ofwel bevestigt zij. Maar de aandoening zelf van het ware wordt niet anders bemerkt dan zoals de drang van de wil vanuit een ander genoegelijk iets dat van binnen in de meditatie is zoals het leven ervan, en waarop weinig wordt gelet. Vanuit deze dingen kan nu vaststaan dat deze drie: de aandoening van het ware, de doorvatting van het ware en het denken, in orde volgen vanuit de liefde en dat zij niet elders bestaan dan in het verstand. Want wanneer de liefde het verstand binnengaat, wat plaatsvindt wanneer de verbinding is geschiedt, dan brengt zij eerst de aandoening van het ware voort, dan de aandoening van te verstaan wat zij weet en tenslotte de aandoening van te zien in het denken van het lichaam wat zij verstaat; want het denken is niet iets anders dan een innerlijk gezicht. Het denken bestaat weliswaar eerst, omdat zij van het natuurlijk gemoed is, maar het denken vanuit de doorvatting van het ware, dat wil zeggen, vanuit de aandoening van het ware, bestaat het laatst; dit denken is het denken van de wijsheid, dat andere denken is vanuit het geheugen door het gezicht van het natuurlijk gemoed. Alle werkingen van de liefde of de wil buiten het verstand hebben niet betrekking op de aandoeningen van het ware, maar op de aandoeningen van het goede.

  
/ 432  
  

Published by Swedenborg Boekhuis.

Dalle opere di Swedenborg

 

Goddelijke Voorzienigheid #165

Studia questo passo

  
/ 340  
  

165. 3. De mens wordt uit de Heer geleid door invloeiing, en geleerd door verlichting.

Dat de mens uit de Heer wordt geleid door invloeiing, komt omdat van geleid worden en eveneens van invloeien wordt gesproken met betrekking tot de liefde en de wil, en dat de mens uit de Heer wordt geleerd door verlichting, komt omdat van geleerd en verlicht worden, eigenlijk gesproken wordt met betrekking tot wijsheid en verstand. Dat elk mens geleid wordt vanuit zijn liefde uit zich en volgens die, door anderen en niet vanuit het verstand, is bekend. Hij wordt uit het verstand en volgens dat geleid alleen wanneer de liefde of de wil dat vormt. Wanneer dit plaatsvindt kan ook van het verstand worden gezegd dat het wordt geleid, toch wordt dan niet het verstand geleid maar de wil waar vanuit het verstand is. Gezegd wordt ‘de invloeiing’ omdat het een aangenomen gebruik is te zeggen dat de ziel invloeit in het lichaam en dat die invloeiing geestelijk is en niet fysiek, en de ziel of het leven van de mens zijn liefde of zijn wil is, zoals eerder is getoond. Verder ook omdat de invloeiing vergelijkenderwijze is zoals de invloeiing van het bloed in het hart en vanuit het hart in de long. Dat er overeenstemming is van het hart met de wil en van de long met het verstand en dat de verbinding van de wil met het verstand is zoals de invloeiing van het bloed vanuit het hart in de long, werd in de verhandeling ‘over de Goddelijke Liefde en de Goddelijke Wijsheid’, n. 371-432, getoond.

  
/ 340  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, 2017, op www.swedenborg.nl