Dalle opere di Swedenborg

 

Goddelijke Voorzienigheid #310

Studia questo passo

  
/ 340  
  

310. 1. Wat de eigen voorzichtigheid is en wat de niet eigen voorzichtigheid.

In hun eigen voorzichtigheid zijn zij die schijnbaarheden bij zich bevestigen en die tot waarheden maken; vooral deze schijn, dat de eigen voorzichtigheid alles is en de Goddelijke Voorzienigheid niets, tenzij dat een of ander universele is, dat evenwel niet kan bestaan zonder de afzonderlijke dingen waar vanuit het voortkomt, zoals boven werd getoond. Zij zijn bovendien in begoochelingen, want alle schijn die als waarheid is bevestigd is een begoocheling, en voor zoveel zij zich bevestigen vanuit begoochelingen worden zij materialisten en geloven ze niet iets anders dan wat ze tegelijk met de een of andere zin van het lichaam kunnen doorvatten, vooral met de zin van het gezicht, omdat deze voornamelijk één handelt met het denken. Deze mensen worden tenslotte zinlijk, en indien zij zich voor de natuur tegen God bevestigen, sluiten zij de innerlijke dingen van hun gemoed en voegen daar als het ware een sluier tussen, en daarna denken zij aan wat onder de sluier is en niet aan iets wat daarboven is. Deze zinlijken werden door de Ouden slangen van de boom der wetenschap genoemd en van hen wordt in de geestelijke wereld gezegd dat ze, naarmate zij zich bevestigen, zo de innerlijke dingen van hun gemoed toesluiten en tenslotte tot aan de neus toe; de neus immers betekent de doorvatting van het ware en de toesluiting dat zij niet enige gewaarwording hebben. Hoedanig zij zijn zal nu worden gezegd; zij zijn meer dan de anderen bedreven en listige en scherpzinnige redeneerders; en de bedrevenheid en de listigheid noemen zij inzicht en wijsheid en weten ook niet anders. Degenen die niet zodanig zijn, beschouwen zij als onnozelen en stompzinnigen, vooral de vereerders van God en de belijders van de Goddelijke Voorzienigheid. Naar de innerlijke beginselen van hun gemoed, waarover zij zelf slechts weinig weten, zijn zij zoals diegenen die Macchiavellisten worden genoemd, die moorden, echtbreuken, diefstallen en valse getuigenissen in zich geschouwd voor niets achten en indien zij tegen die dingen redeneren is het alleen vanuit voorzichtigheid opdat zij niet zodanig verschijnen. Over het leven van de mens in de wereld denken zij niet anders dan dat het eender is aan het leven van een beest en over het leven van de mens na de dood, dat het is zoals een damp die opstijgt uit het lijk of het graf en terugvalt en dan sterft. Vanuit deze waanzin is het dat geesten en engelen zouden zijn gevormd van lucht en bij hen aan wie het is opgelegd in het eeuwige leven te geloven, dat het evenzo gesteld is met de zielen van de mensen, en dus dat zij niet zien, horen en spreken, dus dat zij blind, doof en stom zijn en dat ze alleen in hun eigen stukje lucht denken. Zij zeggen: ‘Hoe kan de ziel iets anders zijn; zijn de uitwendige zinnen niet samen met het lichaam gestorven’, en verder dat zij die niet kunnen opnemen vooraleer de ziel met het lichaam herenigd wordt. Omdat zij niet anders dan zinlijk en niet geestelijk de staat van de ziel na de dood konden begrijpen, hebben zij deze staat bevestigd, anders zou het geloof over het eeuwige leven verloren zijn gegaan. Vooral bevestigen zij bij zichzelf de liefde van zich en noemen haar het ‘vuur van het leven’ en het ‘opwekkende’ tot de verschillende nutten in het rijk. Omdat zij zodanig zijn, zijn zij ook de afgodsbeelden van zichzelf en hun denken bestaat, omdat dit in begoochelingen en vanuit begoochelingen is, uit beelden van het valse. En omdat zij de verkwikkingen van hun lusten begunstigen, zijn zij satans en duivels; satans worden diegenen genoemd die de begeerten van het boze bij zich bevestigen en duivels degenen die er naar leven. Hoedanig de listigste zinlijke mensen zijn werd ook te weten gegeven; hun hel is van achteren in de diepte en zij willen onzichtbaar zijn; daarom verschijnen ze daar rondfladderend zoals spoken, wat hun fantasieën zijn en zij worden genieën genoemd. Eens werden er enigen uit de hel uitgelaten opdat ik weten zou hoedanig zij zijn; terstond plooiden zij zich aan mijn nek aan, onder het achterhoofd en traden van daar in mijn aandoeningen binnen, zonder in het denken te willen intreden, wat zij behendig ontweken. Zij varieerden mijn aandoeningen de ene na de andere, met de bedoeling die onwaarneembaar in het tegenovergestelde te buigen, wat de begeerten van het boze zijn. Omdat zij in niets mijn denken raakten, zouden zij mijn gedachten omgebogen en omgedraaid hebben zonder dat ik het wist, als de Heer het niet had afgewend. Zodanig worden zij die in de wereld niet geloven dat er iets van Goddelijke Voorzienigheid is en niet iets anders bij anderen uitvorsen dan de begeerten en de verlangens van hen. Zo leiden zij hen totdat zij over hen heersen en omdat zij het zo verstolen en listig doen zodat de ander het niet weet, en zij na de dood aan zichzelf gelijk worden, worden ze daarom terstond wanneer ze in de geestelijke wereld komen, in die hel neergeworpen. Gezien in het licht van de hemel verschijnen zij zonder neus, en wat wonderlijk is, hoewel zij zo listig zijn, zijn ze toch zinlijker dan de overigen. Aangezien de Ouden de zinlijke mens een slang noemden en een zodanig mens bedreven, listig en een scherp redeneerder is, meer dan anderen, wordt daarom gezegd: ‘Dat de slang listig is geworden boven alle wilde dieren van het veld’, (Genesis 3:1); en de Heer zegt: ‘Weest voorzichtig als de slangen en eenvoudig als de duiven’, (Mattheüs 10:16); en eveneens wordt de draak, die ook wordt genoemd de oude slang, duivel en satan beschreven: ‘dat hij had zeven hoofden en tien hoornen en op de hoofden zeven diademen’, (Apocalyps 12:3, 9). Door de zeven hoofden wordt de listigheid aangeduid, door de tien hoornen wordt de macht aangeduid van het overreden door begoochelingen en door de zeven diademen worden de ontwijde heilige dingen van het Woord en van de Kerk aangeduid.

  
/ 340  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, 2017, op www.swedenborg.nl

La Bibbia

 

Apocalyps 12:3

Studio

       

3 En er werd een ander teken gezien in den hemel; en ziet, er was een grote rode draak, hebbende zeven hoofden, en tien hoornen, en op zijn hoofden zeven koninklijke hoeden.