Dalle opere di Swedenborg

 

Hemelse Verborgenheden in Genesis en Exodus #1

Studia questo passo

  
/ 10837  
  

1. Dat het Woord van het Oude Testament verborgenheden van de hemel bevat, en dat zowel het geheel als elke bijzonderheid daarvan op de Heer betrekking heeft, op Zijn hemel, op de Kerk, op het geloof en de dingen van het geloof, kan geen sterveling uit de letter opmaken. Uit de letter of uit de letterlijke zin ziet niemand iets anders, dan dat het in het algemeen gaat over de uiterlijke dingen van de Joodse Kerk, terwijl er overal een innerlijke zin is, dat nergens in het uiterlijke aan het licht komt, behalve dan het zeer weinige dat de Heer onthuld heeft en aan de apostelen heeft ontvouwd; zo bijvoorbeeld, dat de offeranden de Heer betekenen, het land Kanaän en Jeruzalem en ook het Paradijs, de hemel betekenen, waarom dan ook van het hemelse Kanaän en Jeruzalem gesproken wordt.

  
/ 10837  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, van 2012 t/m 2021 op www.swedenborg.nl

Dalle opere di Swedenborg

 

Hemelse Verborgenheden in Genesis en Exodus #1885

Studia questo passo

  
/ 10837  
  

1885. Maar deze beide soorten van gezichten zijn buitengewoon en zij zijn mij alleen getoond met het doel, dat ik weten zou van welke aard zij zijn. Tot het op gewone wijzen geziene echter behoort alles wat men door de Goddelijke barmhartigheid van de Heer, in dit eerste deel vindt meegedeeld, en aan het begin van elk hoofdstuk werd geplaatst en ook erachteraan toegevoegd. Maar dit zijn geen gezichten, maar geziene dingen bij volledig wakker zijn van het lichaam en wel nu reeds sinds verscheidene jaren. Einde van hoofdstuk 15 -----

  
/ 10837  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, van 2012 t/m 2021 op www.swedenborg.nl

Dalle opere di Swedenborg

 

Hemelse Verborgenheden in Genesis en Exodus #1886

Studia questo passo

  
/ 10837  
  

1886. DEEL 2.

Voorrede tot Genesis 16

In het eerste deel zijn vijftien hoofdstukken van Genesis verklaard, en er is gezegd, wat ze in de innerlijke zin bevatten en aan elk hoofdstuk is toegevoegd, hetgeen mij door de Goddelijke barmhartigheid van de Heer, gegeven is te zien en te horen in de geestenwereld en de engelenhemel. Nu volgt het tweede deel, waarin eveneens aan elk hoofdstuk dergelijke dingen toegevoegd zullen worden. Aan het einde van dit zestiende hoofdstuk zal gehandeld worden over gezichten en dromen, ook de profetische, die in het Woord voorkomen. Ik weet dat weinigen geloven zullen dat iemand de dingen die in het andere leven bestaan, kan zien en vandaar iets meedelen over de staat van de zielen na de dood, omdat weinigen aan de opstanding geloven en de ontwikkelden minder nog dan de eenvoudigen. Weliswaar bekennen zij met de mond dat zij zullen opstaan, omdat het met de leer van het geloof strookt, maar toch loochenen zij het in hun hart; ja zelfs bekennen sommigen openlijk dat zij dan pas zouden geloven, wanneer iemand uit de dood opstond en zij hem zien, horen en voelen zouden. Maar als dit gebeurde zou het voor ieder afzonderlijk moeten plaatsvinden, en toch zou eenieder van dien aard, die het in zijn hart loochent, niet op deze wijze overtuigd worden, maar duizenden bedenkingen zouden oprijzen, die zijn gemoed in de ontkenning zouden versterken. Sommigen zeggen niettemin te geloven dat zij zullen opstaan, maar op de dag van het Laatste Oordeel, waarover zij zich deze mening hebben gevormd, dat dan alles wat in de zichtbare wereld is, te gronde moet gaan, en daar men die dag al sinds zoveel eeuwen tevergeefs verwacht heeft, zijn ook zij in twijfel. Wat echter onder het Laatste Oordeel, waarvan in het Woord sprake is, wordt verstaan, zal door de Goddelijke barmhartigheid in het kort gezegd worden. Hieruit kan blijken, hoe de mensen heden ten dage in de christelijke wereld zijn. De Sadduceeën, waarvan bij (Mattheüs 22:23) en vervolg sprake is, hebben de opstanding openlijk geloochend, maar zij deden daarmee beter dan diegenen van heden ten dage, die zeggen dat zij niet ontkennen, omdat als gezegd, de opstanding in de leer van het geloof staat, en toch in hun hart ontkennen, zodat zij het tegendeel zeggen van wat zij geloven, en het tegendeel geloven van wat zij zeggen. Maar opdat men zich niet nog meer in deze valse mening versterken zal, is het mij door de Goddelijke barmhartigheid van de Heer, gegeven, naar de geest in het andere leven te zijn, terwijl ik naar het lichaam in de wereld ben – want de mens is een geest met een lichaam bekleed – en daar met de zielen te spreken, die niet lang na hun overlijden zijn opgestaan, en zelfs met bijna allen die ik in het leven van het lichaam gekend had en die gestorven waren. Bovendien dagelijks nu al enige jaren lang met geesten en engelen en daar verbazingwekkende dingen te zien, die nog nooit in de voorstelling van een mens zijn opgekomen; en dit zonder enige misleiding. Daar zeer velen zeggen, dat zij dan pas geloven zouden, wanneer er iemand uit het andere leven tot hen kwam, zal men nu kunnen zien, of zij zich ondanks de verstoktheid van hun hart laten overtuigen. Dit kan ik verzekeren, dat van hen die in het andere leven komen, degenen uit de christelijke wereld de allerergsten zijn, omdat zij de naaste haten, het geloof haten en de Heer loochenen – want in het andere leven spreken de harten en niet de monden – behalve dat zij meer dan de overigen echtbrekers zijn; en daar de hemel zich zo dus begint te verwijderen van hen die binnen de Kerk zijn, kan het duidelijk zijn, hetgeen mij ook als zeker is te weten gegeven, dat de laatste tijd nabij is. Over de innerlijke zin, wat en hoedanig deze is, zie men hetgeen gezegd en aangetoond is in het eerste deel, nrs. 1-5, 64-66, 167, 605, 920, 937, 1143, 1224, 1404, 1405, 1408, 1409, 1502 aan het einde, 1540, 1659, 1756, voornamelijk 1767-1777, 1869-1879, 1783, 1807, en in dit deel de nrs. 1886-1889 inbegrepen.

GENESIS ZESTIENDE HOOFDSTUK

In dit hoofdstuk wordt gehandeld over Hagar en Ismaël; maar wat door Hagar en Ismaël in de innerlijke zin wordt uitgebeeld en aangeduid is nog niemand bekend. Het kon ook niet bekend zijn, omdat de wereld, zelfs de geleerde wereld, tot dusver meende, dat de historische gedeelten van het Woord niets anders dan historische vermeldingen waren en niets diepers insluiten. En hoewel men zei, dat iedere jota van God is ingegeven, verstond men daaronder toch niets anders, dan dat die geschiedenissen zijn onthuld en dat er iets dogmatisch dat op de leer van het geloof van toepassing is, uit afgeleid kan worden en van dienst kan zijn voor hen die onderwijzen en onderwezen worden, en dat ze, juist omdat zij van God zijn ingegeven, een goddelijke kracht op het gemoed uitoefenen, en meer dan alle andere geschiedkundige verhalen het goede bewerken. Maar de historische dingen dragen op zichzelf beschouwd, weinig bij tot de verbetering van de mens en niet het minste tot het eeuwige leven, want in het andere leven worden de historische dingen aan de vergetelheid prijsgegeven. Waartoe zou het immers dienen, van de dienstmaagd Hagar te weten dat zij door Sarai aan Abram is gegeven, of van Ismaël, en zelfs iets te weten van Abram? Niets anders dan alleen datgene wat van de Heer is en wat van de Heer komt, hebben de zielen nodig om de hemel binnen te gaan, en de vreugde, dat wil zeggen, het eeuwige leven te genieten; daarom bestaat het Woord en dit zijn de dingen die in het innerlijk daarvan verborgen liggen.

  
/ 10837  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, van 2012 t/m 2021 op www.swedenborg.nl