74. Vanuit deze dingen kan vaststaan dat de tijd één maakt met het denken vanuit de aandoening; want het hoedanige van de staat van de mens is daaruit. Dat de afstanden in de voortgang door de ruimten in de geestelijke wereld één maken met de voortgang van de tijden, kan vanuit vele dingen worden toegelicht; want de wegen worden daar inderdaad ingekort volgens de verlangens, die van het denken vanuit de aandoening zijn, en omgekeerd worden zij verlengd. Vandaar is het ook dat ‘tijdsruimten’ wordt gezegd. In zodanige dingen echter wanneer het denken zich niet verbindt met de eigen aandoening van de mens, verschijnt de tijd niet, zoals in de slaap.