Hemelse Verborgenheden in Genesis en Exodus #195

Da Emanuel Swedenborg

Studia questo passo

  
/ 10837  
  

195. De Oudsten hebben alles wat in de mens was, met dieren en vogels niet alleen vergeleken, maar ook zo genoemd; van die aard was hun spreekwijze; zo bleef het ook in de Oude Kerk na de vloed en een dergelijke spreekwijze werd bij de profeten in stand gehouden. Het zinnelijke van de mens noemden zij slangen, want zoals de slangen het dichtst bij de aarde zijn, zo is ook het zinnelijke het dichtst bij het lichaam. Daarom noemden zij de uit het zinnelijke voortkomende redeneringen over geloofsmysteriën slangengiften en de redenaars zelf slangen. Omdat dezen nu uit het zinnelijke of zichtbare, zoals de aardse, lichamelijke, wereldse en natuurlijke dingen, veel redeneren, wordt er gezegd:

‘Zij hebben hun tong gescherpt als een slang, .addervergif is onder hun lippen’, (Psalm 140:4), waar sprake is van hen, die de mens door redeneringen verleiden.

Bij dezelfde:

‘De goddelozen zijn van de geboorte aan afvallig, de leugensprekers dwalen van de moederschoot aan. Hun venijn is gelijk het venijn van een slang; als een dove adder, die haar oor toesluit, die niet luistert naar de stem der bezweerders, noch naar de volleerde belezer’, (Psalm 58:4, 5, 6). De redeneringen worden hier slangengif genoemd en zij zijn van dien aard, dat zij dat wat wijs is of de stem van de wijze, niet eens horen; vandaar de bij de Ouden gebruikelijke spreekwijze dat de slang haar oor verstopt.

Bij Amos:

‘Zoals wanneer iemand vlucht voor een leeuw, en een beer overvalt hem; en hij komt naar huis en leunt met zijn hand aan de muur, en hem bijt een slang! Duisternis zal immers de dag van Jehovah zijn en geen licht, ja donker en zonder glans’, (Amos 5:19, 20). De hand aan de wand voor eigen macht en vertrouwen op het zinnelijke, vandaar de verblinding welke beschreven wordt.

Bij Jeremia:

‘Haar geluid is als van een schuifelende slang, want met macht rukken zij op en met bijlen komen zij op haar af als houthakkers, zij vellen haar woud, luidt het woord van Jehovah, want zij zijn niet te overzien, want zij zijn talrijker dan sprinkhanen, ja, niet te tellen. De dochter van Egypte is te schande gemaakt, overgegeven in de macht van het volk uit het noorden’, (Jeremia 46:22, 23, 24). Egypte staat voor het redeneren over Goddelijke dingen, vanuit het zinnelijke en wetenschappelijke. De redeneringen heten stem van de slang, en de verblinding die daaruit volgt, wordt aangeduid met volk van het noorden.

Bij Job:

‘Addergif zal hij inzuigen, een slangentong zal hem doden. Hij mag zich niet verlustigen in beken, in vlietende stromen van honing en room’, (Job 20:16, 17). Rivieren van honing en boter zijn de geestelijke en hemelse dingen, welke de redenaars niet zullen zien; de redeneringen worden vergif van de adders en tong van de slang genoemd.

Bij vers 14 en 15 zal nog meer van de slang sprake zijn.

  
/ 10837  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, van 2012 t/m 2021 op www.swedenborg.nl