8867. Gij zult geen andere goden voor Mijn aangezichten hebben; dat dit betekent dat men niet over de waarheden moet denken ergens anders vandaan dan uit de Heer, staat vast uit de betekenis van de goden, dus de waarheden en in de tegengestelde zin de valsheden, waarover de nrs. 4402, 4544, 7268, 7873, 8301; en uit de betekenis van de aangezichten, wanneer daarvan wordt gesproken met betrekking tot God, dus de Liefde, de Barmhartigheid, de Vrede en het Goede, waarover de nrs. 222, 223, 2434, 5585, dus de Heer Zelf, want het is de Heer uit Wie alle dingen zijn.
Dat, er zullen geen andere goden voor Mijn aangezichten zijn, betekent dat men niet over de waarheden moet denken ergens anders vandaan dan uit de Heer, komt eveneens omdat het Goddelijk Menselijke van de Heer, dat met Ik Jehovah uw God, wordt aangeduid, het eerst wordt gezegd en vandaar het eerste van de orde inneemt en universeel zal regeren in de afzonderlijke waarheden die volgen, nrs. 8864, 8865; en daarom worden nu zulke dingen doorvat die moeten worden vermeden omdat die vernietigen en beletten dat de Heer universeel regeert in alle en de afzonderlijke waarheden die zijn genoemd in de geboden en de inzettingen, die vanaf de berg Sinaï werden gedicteerd en bevolen.
Het eerste dat zou vernietigen, is over de waarheden te denken ergens anders vandaan dan uit de Heer, die daarmee worden aangeduid dat er geen andere goden zullen zijn voor de aangezichten van de Heer.
Het overige dat het regerend universele zou vernietigen, zijn in die dingen die in orde volgen, namelijk dat zij zich geen gesneden beeld zouden maken, geen gelijkenis van de dingen die in de hemelen, op de aarde en die in de wateren zijn, en dat zij zich daarvoor niet zouden neerbuigen en die niet zouden dienen.
Hierna volgt opnieuw: omdat Ik Jehovah uw God, waarmee wordt aangeduid, dat de Heer zal zijn in alle en de afzonderlijke dingen.