Biblija

 

Leviticus 3

Studija

   

1 En indien zijn offer een dankoffer is; zo hij ze van de runderen offert, hetzij mannetje of wijfje, volkomen zal hij die offeren, voor het aangezicht des HEEREN.

2 En hij zal zijn hand op het hoofd zijner offerande leggen, en zal ze slachten voor de deur van de tent der samenkomst; en de zonen van Aaron, de priesters, zullen het bloed rondom op het altaar sprengen.

3 Daarna zal hij van dat dankoffer een vuuroffer den HEERE offeren, het vet, dat het ingewand bedekt, en al het vet, hetwelk aan het ingewand is.

4 Dan zal hij beide de nieren, en het vet, hetwelk daaraan is, dat aan de weekdarmen is; en het net over de lever, met de nieren, zal hij afnemen.

5 En de zonen van Aaron zullen dat aansteken op het altaar, op het brandoffer, hetwelk op het hout zal zijn, dat op het vuur is; het is een vuuroffer, tot een liefelijken reuk den HEERE.

6 En indien zijn offerande van klein vee is, den HEERE tot een dankoffer, hetzij mannetje of wijfje, volkomen zal hij die offeren.

7 Indien hij een lam tot zijn offerande offert, zo zal hij het offeren voor het aangezicht des HEEREN.

8 En hij zal zijn hand op het hoofd zijner offerande leggen, en hij zal die slachten voor de tent der samenkomst; en de zonen van Aaron zullen het bloed daarvan sprengen op het altaar rondom.

9 Daarna zal hij van dat dankoffer een vuuroffer den HEERE offeren; zijn vet, den gehele staart, dien hij dicht aan de ruggegraat zal afnemen, en het vet bedekkende het ingewand, en al het vet, dat aan het ingewand is;

10 Ook beide de nieren, en het vet, dat daaraan is, dat aan de weekdarmen is; en het net over de lever met de nieren, zal hij afnemen.

11 En de priester zal dat aansteken op het altaar; het is een spijs des vuuroffers den HEERE.

12 Indien nu zijn offerande een geit is, zo zal hij die offeren voor het aangezicht des HEEREN.

13 En hij zal zijn hand op haar hoofd leggen, en hij zal hem slachten voor de tent der samenkomst; en de zonen van Aaron zullen haar bloed op het altaar sprengen rondom.

14 Dan zal hij daarvan zijn offerande offeren, een vuuroffer den HEERE; het vet bedekkende het ingewand, en al het vet, dat aan het ingewand is;

15 Mitsgaders de beide nieren, en het vet, dat daaraan is, dat aan de weekdarmen is; en het net over de lever, met de nieren, zal hij afnemen.

16 En de priester zal die aansteken op het altaar; het is een spijs des vuuroffers, tot een liefelijken reuk; alle vet zal des HEEREN zijn.

17 Dit zij een eeuwige inzetting voor uw geslachten, in al uw woningen: geen vet noch bloed zult gij eten.

   

Iz Swedenborgovih djela

 

Hemelse Verborgenheden in Genesis en Exodus #10024

Proučite ovaj odlomak

  
/ 10837  
  

10024. En gij zult slachten de var vóór Jehovah, dat dit betekent de voorbereiding tot de zuivering van het goede en het ware uit de Heer in de uiterlijke of natuurlijke mens, staat vast uit de betekenis van slachten, wanneer over de dieren wordt gehandeld die tot een brandoffer of tot een slachtoffer werden geofferd, dus de voorbereiding tot de dingen die door de brandoffers en de slachtoffers worden uitgebeeld.

Dat die rituelen waren: de zuivering van het boze en het valse, de inplanting van het goede en het ware en de verbinding ervan, zie nr. 10022; en omdat die dingen uit het Goddelijke zijn, wordt er daarom gezegd: vóór Jehovah; en uit de betekenis van de var, dus de zuivering van de uiterlijke of natuurlijke mens, nr. 9990.

Vandaar is het, dat met slachten, wanneer over de brandoffers en de slachtoffers wordt gehandeld, in het Woord al datgene wordt aangeduid wat met het brandoffer en het slachtoffer zelf wordt aangeduid, aangezien dit alles dan wordt verstaan.

  
/ 10837  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, van 2012 t/m 2021 op www.swedenborg.nl

Iz Swedenborgovih djela

 

Hemelse Verborgenheden in Genesis en Exodus #10021

Proučite ovaj odlomak

  
/ 10837  
  

10021. En gij zult doen naderen de var; dat dit betekent de staat van de aanplooiing van de natuurlijke of uiterlijke mens, zodanig als hij is in zijn kindertijd, staat vast uit de betekenis van doen naderen, dus de aanwezigheid en de verbinding, nrs. 9378, 9997, 10001 en eveneens de aanplooiing, nr 8439 tot de zuivering en tot de opneming van het goede en het ware uit het Goddelijke, want met dit slachtoffer en met de slachtoffers in het algemeen, wordt dit aangeduid.

En uit de betekenis van de var, namelijk het goede van de naastenliefde en van de onschuld in de natuurlijke of uiterlijke mens, nr. 9391; dus de uiterlijke of natuurlijke mens zodanig als hij in zijn kindertijd is, want dan is hij in het goede van de onschuld.

Als hij in die staat is, is hij ook in de staat van de aanplooiing tot de zuivering en tot de opneming van het goede en het ware uit het Goddelijke.

Aangezien er nu over deze dingen in de innerlijke zin wordt gehandeld, moet het worden gezegd hoe het hiermee is gesteld.

Wanneer de mens wordt wederverwekt, wat plaatsvindt wanneer hij in leeftijd is gevorderd, dan wordt hij eerst binnengeleid in de staat van de onschuld, maar in de staat van de uiterlijke onschuld, bijna zodanig als die van de kleine kinderen; de onschuld van dezen is een uiterlijke onschuld, die woont in de onwetendheid.

Deze staat is het vlak van het nieuwe leven wanneer de mens wordt wederverwekt; de mens is dan ook zoals een klein kind, want wanneer hij wordt wederverwekt, wordt hij opnieuw ontvangen, geboren, wordt een klein kind en groeit op, wat plaatsvindt door het ware dat aan het goede wordt ingeplant en voor zoveel als hij dan in het echte goede komt, voor zoveel komt hij in het goede van de innerlijke onschuld en die onschuld woont in de wijsheid.

En omdat de wederverwekking van de mens het beeld is van de verheerlijking van de Heer, zo is het duidelijk, dat de Heer Zich zo heeft verheerlijkt, dat wil zeggen, Zijn Menselijke Goddelijk heeft gemaakt.

Er wordt immers in de innerlijke zin in dit hoofdstuk gehandeld over de verheerlijking van de Heer, nr. 9985, maar omdat de verheerlijking van de Heer ten aanzien van Zijn Menselijke het verstand te boven gaat, wordt die daarom, opdat die enigermate wordt begrepen, ontvouwd door iets dat daarop gelijkt of door het beeld ervan.

Deze woorden zijn vooruit gezonden, opdat men zal weten wat er wordt verstaan onder de zuivering en onder de opneming van het ware en het goede en onder de verbinding ervan, die met de slachtoffers in het algemeen en hier met de slachtoffers van de inwijding van Aharon en van diens zonen in het priesterschap in het bijzonder, worden aangeduid.

Dat de wederverwekking van de mens het beeld is van de verheerlijking van de Heer, zie de nrs. 3138, 3212, 3296, 3490, 4402, 5688.

Dat de onschuld van de kleine kinderen een uiterlijke onschuld is en woont in de onwetendheid, nrs. 2305, 2306, 3494, 3504, 4563, 4797, 5608, 9301.

Dat de mens die wordt wederverwekt, opnieuw wordt ontvangen, geboren, een klein kind en een jongeling wordt en opgroeit, nr. 3203.

Dat de onschuld van het kleine kind het grondvlak is, nrs. 2780, 3183, 3994, 4797, 5608, 7840.

Dat de erkentenissen van het ware en het goede worden ingeplant aan de onschuld van de kindertijd, zoals aan hun vlak, nrs. 1616, 2299, 3504, 4797.

Dat de onschuld van de wederverwekte mens de innerlijke onschuld is en woont in de wijsheid, nrs. 1616, 3495, 3994, 4797, 5608, 9301, 9939.

Het verschil tussen de uiterlijke onschuld die van de kleine kinderen is en de innerlijke onschuld, die van de wijze mens is, nrs. 2280, 4563, 9301.

Dat het hiermee als volgt is gesteld, kan vaststaan uit de opvoeding en de wederverwekking van de kleine kinderen in het andere leven, nrs. 2289 tot 2309.

Dat al het goede van de Kerk en van de hemel in zich heeft de onschuld en dat zonder dat goede het goede niet het goede is, nrs. 2736, 2780, 6013, 7840, 7887, 9262.

Wat de onschuld is, nrs. 3994, 4001, 4797, 5236, 6107, 6765, 7902, 9262, 9936.

  
/ 10837  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, van 2012 t/m 2021 op www.swedenborg.nl