स्वीडनबॉर्ग के कार्यों से

 

Hemelse Verborgenheden in Genesis en Exodus #3200

इस मार्ग का अध्ययन करें

  
/ 10837  
  

3200. In deze beide verzen wordt de staat van het redelijk goede beschreven, wanneer het in de verwachting van het ware is, dat daarmee verbonden moet worden als een bruid met een echtgenoot. In de twee onmiddellijk erna volgende verzen, wordt de staat van het ware beschreven, wanneer het nabij is en het goede waarneemt, waarmee het verbonden moet worden. Maar men moet weten, dat deze staten niet in één keer ontstonden, maar voortdurend, het gehele leven van de Heer in de wereld door, totdat Hij verheerlijkt was.

Bij de wederverwekten is het evenzo gesteld, want zij worden niet opeens, in één keer wederverwekt, maar voortdurend, het gehele leven door, ook in het andere leven; want de mens kan nooit volmaakt worden.

  
/ 10837  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, van 2012 t/m 2021 op www.swedenborg.nl

स्वीडनबॉर्ग के कार्यों से

 

Hemelse Verborgenheden in Genesis en Exodus #3324

इस मार्ग का अध्ययन करें

  
/ 10837  
  

3324. Dat de woorden ‘Jakob zei’ de leer van het ware betekenen, blijkt uit de uitbeelding van Jakob, namelijk de leer van het natuurlijk ware, waarover nr. 3305, of wat hetzelfde is, degenen die in de leer van het ware zijn. In deze verzen, tot aan het einde van dit hoofdstuk toe, wordt gehandeld over het recht van de voorrang, namelijk of hij aan het ware dan wel aan het goede toebehoort; of wat hetzelfde is, of hij aan de leer van het ware dan wel aan het leven van het goede toebehoort, of wat eveneens hetzelfde is, of hij aan het geloof, voor zover dit het ware van de leer is, toebehoort, dan wel aan de naastenliefde, voor zover deze het goede van het leven is. Wanneer de mens uit natuurlijke gewaarwording een gevolgtrekking maakt, gelooft hij, dat het geloof, voor zover dit het ware van de leer is, eerder is dan de naastenliefde, voor zover zij het goede van het leven is, want hij neemt waar hoe het ware, dat van de leer is, binnentreedt, maar niet hoe het goede, dat van het leven is, dit doet; want het eerstgenoemde treedt binnen langs de uiterlijke of de zinnelijke weg, het laatstgenoemde echter langs de innerlijke weg; en verder ook omdat hij niet beter kan weten of het ware, omdat dit leert wat goed is, is eerder dan het goede; en ook omdat de hervorming van de mens plaatsvindt door middel van het ware en ook overeenkomstig het ware, en wel dermate, dat de mens vervolmaakt wordt ten aanzien van het goede, voor zoveel er van het ware daarmee verbonden kan worden, dus dat het goede vervolmaakt wordt door het ware; en meer nog, omdat de mens in het ware kan zijn en daaruit denken en spreken en wel met schijnbare ijver, hoewel hij niet tevens in het goede is; ook kan hij door het ware in het vertrouwen zijn van zijn zaligheid. Deze en nog andere dingen meer maken, dat de mens, wanneer hij uit de zinnelijke en natuurlijke mens oordeelt, meent, dat het ware dat van het geloof is, eerder is dan het goede dat van de naastenliefde is; maar al deze dingen zijn redeneringen uit begoochelingen, omdat het zo voor de zinnelijke en natuurlijke mens verschijnt. Het goede zelf dat van het leven is, is eerder; het goede dat van het leven is, is de eigenlijke aardbodem, waarin de waarheden gezaaid moeten worden en zoals de aardbodem is, zo is de opneming van de zaden, dat wil zeggen, van de waarheden van het geloof. De waarheden kunnen weliswaar eerst worden opgeborgen in de geheugens, zoals zaden in een bak, of zoals bij vogels in hun krop, maar zij behoren de mens niet toe, tenzij de aardbodem is voorbereid en zoals de aardbodem is, dat wil zeggen, zoals het goede is, zo is hun ontkieming en bevruchting. Maar men zie wat hierover herhaaldelijk is aangetoond wat hier wordt aangehaald opdat men daardoor zal weten, wat het goede en wat het ware is en dat de voorrang het goede toebehoort en niet het ware, namelijk: Waarom men geen scherp onderscheiden voorstelling heeft ten opzicht van het goede en het ware, nr. 2507.

Dat het goede invloeit langs een innerlijke weg, aan de mens onbekend, terwijl het ware wordt verworven langs de uiterlijke, de mens bekende weg, nrs. 3030, 3098.

Dat de waarheden de ontvangende vaten van het goede zijn, nrs. 1496, 1832, 1900, 2063, 2261, 2269, 3068, 3318.

Dat het goede zijn ware erkent, waarmee het verbonden wordt, nrs. 3101, 3102, 3179 en dat op de allerstrengste wijze onderzoek gedaan en voorzorg genomen wordt, opdat niet het valse met het goede, noch het ware met het boze zal worden verbonden, nrs. 3033, 3101, 3102.

Dat het goede voor zichzelf het ware maakt, waarmee het verbonden wordt, daar het niets anders dan het ware erkent, dan wat samenstemt, nr. 3161.

Dat het ware niets anders is, dan dat wat uit het goede voorkomt, nr. 2434.

Dat het ware de vorm is van het goede, nr. 3049.

Dat het ware het beeld van het goede in zich heeft en in het goede de eigenlijke afbeelding van zichzelf, waaruit het voorkomt, nr. 3180.

Dat het zaad, dat het ware is, ingeworteld wordt in het goede, dat van de naastenliefde is, nr. 880.

Dat het geloof nooit bestaan kan dan alleen in zijn leven, dat wil zeggen, in de liefde en de naastenliefde, nrs. 379, 389, 654, 724, 1608, 2343, 2349.

Dat de waarheden die tot de leerstellige dingen van het geloof behoren, vanuit de liefde en de naastenliefde beschouwd kunnen worden maar niet omgekeerd, nr. 2454;

dat vanuit het geloof beschouwen en niet vanuit de liefde en de naastenliefde, wil zeggen: achter zich zien en zich achterwaarts omwenden, nr. 2454.

Dat het ware levend gemaakt wordt overeenkomstig het goede van eenieder, dus overeenkomstig de staat van onschuld en naastenliefde bij de mens, nrs. 1776, 3111.

Dat de waarheden van het geloof door geen anderen ontvangen kunnen worden dan door hen die in het goede zijn, nrs. 2343, 2349.

Dat degenen die in geen naastenliefde zijn, de Heer niet kunnen erkennen, dus niets van het ware van het geloof; en dat, wanneer zij een en ander belijden, dit iets uiterlijks is zonder het innerlijke, of uit huichelarij voortkomt, nr. 2345.

Dat er hoegenaamd geen geloof is, waar geen naastenliefde is, nrs. 654, 1162, 1176, 2429.

Dat de wijsheid, het inzicht en de wetenschap de zonen van de naastenliefde zijn, nr. 1226.

Dat de engelen in inzicht en wijsheid zijn, omdat zij in de liefde zijn, nrs. 2500, 2572.

Dat het leven van de engelen bestaat in de goedheden van de naastenliefde en dat engelen vormen van naastenliefde zijn, nrs. 454, 553.

Dat de liefde tot de Heer een gelijkenis van Hem is en de liefde jegens de naaste een beeld van Hem, nr. 1013.

Dat de engelen door de liefde tot de Heer al wat tot het geloof behoort gewaarworden, nr. 202.

Dat niets leeft dan alleen de liefde en de aandoening, nr. 1589.

Dat degenen die wederkerige liefde of naastenliefde hebben, het leven van de Heer hebben, nrs. 1799, 1803.

Dat de liefde tot de Heer en jegens de naaste de hemel zelf is, nrs. 1802, 1824, 2057, 2130, 2131.

Dat de tegenwoordigheid van de Heer overeenkomstig de staat is van de liefde en de naastenliefde, nr. 904.

Dat alle voorschriften van de Tien Geboden en alle dingen van het geloof in de naastenliefde zijn gelegen, nrs. 1121, 1798.

Dat de erkentenis van de leerstellige dingen van het geloof niets uitricht, wanneer de mens geen naastenliefde heeft, want de leerstellige dingen beschouwen de naastenliefde als einddoel, nrs. 2049, 2116.

Dat de erkenning van het ware en dus ook het geloof niet bestaan kan, tenzij de mens in het goede is, nr. 2261.

Dat het heilige van de eredienst zich gedraagt overeenkomstig de hoedanigheid en hoeveelheid van het in de naastenliefde ingeplante ware van het geloof, nr. 2190.

Dat er geen behoud is door het geloof, maar door het leven vanuit het geloof, dat de naastenliefde is, nrs. 2228, 2261.

Dat het hemelse Rijk aan diegenen gewordt, die het geloof van de naastenliefde hebben, nr. 1608.

Dat in de hemel allen beschouwd worden naar de naastenliefde en het daaruit voortvloeiende geloof, nr. 1258.

Dat men in de hemel niet wordt toegelaten, dan alleen door van harte het goede te willen, nr. 2401.

Dat diegenen behouden worden die in het geloof zijn, mits in het geloof het goede is, nrs. 2261, 2442.

Dat het geloof, dat niet in het goede van het leven is geplant, in het andere leven geheel en al te gronde gaat, nr. 2228.

Dat wanneer het geloof van de gedachte alleen zalig maakte, allen in de hemel binnengeleid zouden worden, maar aangezien het leven in de weg staat, kunnen zij niet binnengeleid worden, nr. 2363.

Dat degenen die tot beginsel hebben, dat het geloof-alleen zalig maakt, de waarheden bezoedelen met het valse van het beginsel, nrs. 2383, 2385.

Dat de vrucht van het geloof het goede werk is en dat dit de naastenliefde is en deze de liefde tot de Heer en in de hoogste zin de Heer, nr. 1873.

Dat de vruchten van het geloof de vruchten van het goede zijn, wat tot de liefde en de naastenliefde behoort, nr. 3146.

Dat het vertrouwen of de overtuiging, dat het zaligmakende geloof wordt genoemd, niet bestaan kan dan alleen bij hen, die in het goede van het leven zijn, nr. 2982.

Dat het goede het leven van het ware is, nr. 1589. Wanneer er gezegd kan worden, dat de waarheden het leven hebben verkregen, zie nr. 1928.

Dat het goede vanuit de Heer invloeit in waarheden van allerlei soort, maar dat het van het grootste belang is, dat het echte waarheden zijn, nr. 2531.

Dat het goede en ware vanuit de Heer voor zoveel invloeit, als het boze en valse verwijderd wordt, nrs. 2411, 3142, 3147.

Dat het goede niet in het ware kan invloeien, zolang de mens in het boze is, nr. 2388.

Dat het ware het ware niet is alvorens het door het goede is aangenomen, nr. 2429.

Dat er een huwelijk van het goede en het ware is in alle dingen tot in bijzonderheden, nrs. 2173, 2503, 2507.

Dat de aandoening van het goede tot het leven behoort en de aandoening van het ware ter wille van het leven, nr. 2455 aan het einde. Dat het ware naar het goede streeft en van het goede uitgaat, nr. 2063.

Dat door middel van invloeiing de waarheden uit de natuurlijke mens worden opgeroepen, opgeheven en ingeplant in het goede in de redelijke mens, nrs. 3085, 3086.

Dat wanneer het ware met het goede verbonden wordt, het de mens wordt toegeëigend, nr. 3108. Opdat het ware met het goede verbonden zal worden, moet er instemming zijn van verstand en wil; wanneer er instemming is van de wil, vindt de verbinding plaats, nrs. 3157, 3158.

Dat het redelijke ten aanzien van het ware wordt verkregen door erkentenissen en dat de waarheden worden toegeëigend, wanneer die met het goede verbonden worden en dat ze dan tot de wil behoren en daar zijn ter wille van het leven, nr. 3161.

Dat het ware niet op eenmaal wordt ingewijd in en verbonden met het goede, maar gedurende het gehele leven en daarna, nr. 3200.

Dat evenals het licht zonder warmte niets voortbrengt, zo ook het ware van het geloof niets zonder het goede van de liefde, nr. 3146. Van welke aard de voorstelling van het ware zonder het goede is en van welke aard het licht daarvan in het andere leven, nr. 2228.

Dat het afgescheiden geloof is zoals het winterlicht en het geloof uit naastenliefde zoals het lentelicht, nr. 2231.

Dat degenen die daadwerkelijk het ware, wat geloof is, van de naastenliefde scheiden, geen geweten kunnen hebben, nrs. 1076, 1077.

De reden waarom zij het geloof van de naastenliefde hebben gescheiden en hebben gezegd, dat het geloof zalig maakt, zie nr. 2231.

Dat de Heer, wanneer de mens wordt wederverwekt, het goede neerlegt in de waarheden, die bij hem zijn, nrs. 2183, 2189.

Dat de mens niet wordt wederverwekt door middel van het ware, maar door middel van het goede, nrs. 989, 2146, 2183, 2189, 2697.

Dat de Heer, wanneer de mens wordt wederverwekt, hem tegemoet komt en met het goede van de naastenliefde de waarheden die bij hem zijn, vervult, nr. 2063.

Dat degenen die in het goede van het leven zijn en niet in het ware van het geloof, zoals de heidenen en de kleine kinderen, de waarheden van het geloof in het andere leven ontvangen en wederverwekt worden, nr. 989; over de heidenen, nrs. 932, 1032, 2049, 2284, 2589-2604; over de kleine kinderen, nrs. 2290-2293, 2302-2304.

Dat de mens wordt wederverwekt door de aandoening van het ware en dat hij, eenmaal wederverwekt, handelt vanuit de aandoening van het goede, nr. 1904.

Dat bij degene die wederverwekt moet worden, het zaad niet dan in het goede wortel kan schieten, nrs. 880, 989.

Dat het schijnsel van de wederverwekte uit de naastenliefde voorkomt, nr. 854.

Dat dezelfde waarheden bij de ene mens waar zijn, bij de ander minder waar en bij weer anderen zelfs valsheden en dat het hiermee gesteld is overeenkomstig het goede dat van het leven is, nr. 2439. Welk verschil er bestaat tussen het goede van de kindertijd, het goede van de onwetendheid en het goede van het inzicht, nr. 2280. Wie er kunnen komen in de erkentenissen van het ware en in het geloof en wie dit niet kunnen, nr. 2689.

Dat de Kerk niet bestaat, wanneer de waarheden van de leerstellige dingen niet zijn ingeplant in het goede van het leven, nr. 3310.

Dat niet het leerstellige de Kerk maakt, maar de naastenliefde, nrs. 809, 916, 1798, 1799, 1834, 1844.

Dat de leerstellige dingen van de Kerk niets zijn, tenzij men leeft overeenkomstig deze dingen, nr. 1515.

Dat de leer van het geloof de leer van de naastenliefde is, nr. 2571.

Dat de Kerk vanuit de naastenliefde is en niet uit het afgescheiden geloof, nr. 916.

Dat eenieder vanuit de naastenliefde kan weten of hij het innerlijke van de eredienst heeft, nrs. 1102, 1151, 1153.

Dat de Kerk van de Heer over het gehele aardrijk verschillend is ten aanzien van de waarheden, maar dat zij één is door de naastenliefde, nr. 3267.

Dat de Kerk één zou zijn, wanneer allen naastenliefde hadden, hoewel zij ten aanzien van de rituelen en leerstellige dingen verschillen zouden, nrs. 809, 1285, 1316, 1798, 1799, 1834, 1844.

Dat er uit verscheidene Kerken één Kerk zou zijn, wanneer voor allen de naastenliefde het wezenlijke van de Kerk zou zijn en niet het geloof, nr. 2982.

Dat er twee soorten van leerstellige dingen zijn: het leerstellige van de naastenliefde en het leerstellige van het geloof; en dat er in de Oude Kerk de leerstellige dingen van de naastenliefde waren, die heden ten dage tot de verloren zaken behoren, nr. 2417. In welke onwetendheid omtrent het ware diegenen verkeren, die niet in de leerstellige dingen van de naastenliefde zijn, nr. 2435.

Dat de mensen, omdat zij heden ten dage het wezenlijke van de Kerk in het geloof stellen, zelfs niet eens de dingen zien, die de Heer zo vaak over de liefde en de naastenliefde heeft gesproken, noch er aandacht aan schenken, nrs. 1017, 2373.

Dat het goede, dat tot de liefde tot de Heer en tot de liefde jegens de naaste behoort, hoger en eerder is dan het ware dat van het geloof is en niet omgekeerd, nrs. 363, 364.

  
/ 10837  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, van 2012 t/m 2021 op www.swedenborg.nl

स्वीडनबॉर्ग के कार्यों से

 

Arcana Coelestia #9407

इस मार्ग का अध्ययन करें

  
/ 10837  
  

9407. 'There was so to speak a work of sapphire [stone]' means that it is translucent with inner truths on that level, and that all things in it are translucent from the Lord. This is clear from the meaning of 'a work of sapphire' as the character of the literal sense of the Word when the internal sense is discerned within it, that is, when Divine Truth emanating from the Lord, as it is in heaven, shines through it. For the Word is Divine Truth emanating from the Lord. In origin it is Divine, but as it passes through the heavens it is celestial in the inmost heaven, spiritual in the second or middle heaven, spiritual-natural in the first or lowest heaven, and natural and worldly in the world; this last is its character in the sense of the letter intended for people there. From this it is evident that the sense of the letter, which is the lowest in order, contains a spiritual and a celestial level of meaning, and inmostly the Divine Himself. And since these inner levels are contained in the lowest or literal sense and are seen by those who understand the Word in a spiritual manner, that sense is represented by 'a work of sapphire', which lets rays of heavenly light through, that is, which is translucent.

[2] To give some idea of that translucence, let human speech serve to illustrate it. Such speech has its origin in the end a person has in view which he wishes to make known through speech. This end is his love; for a person has what he loves as his end in view. From that end arises the person's thought, and finally his speech. Anyone who stops to think properly about this can see and discern the truth of it. The fact that the end is the primary component of speech is clear from the general rule that all intelligence has an end within it, and devoid of the end it is not intelligence. And everyone knows that thought is a secondary component arising from the first, for nobody can speak without thinking or think without having an end in view. The fact that spoken words ensue from this, and that these are the final component, which is properly called speech, is also well known. All this being so, when a person pays attention to what another utters he pays attention not to the words the speaker uses but to the meaning conveyed by them which is present in the speaker's thought. And one who is wise pays attention to the end in view that has given rise to the thought expressed in speech, that is, he pays attention to what the speaker's aims are and what it is he loves. These three components are present in human speech, in which the spoken words serve as the outward form.

[3] This comparison enables one to gain some idea regarding the Word in the letter. For those in heaven pay attention to the Word in the letter and perceive things there in exactly the same way as anyone is accustomed to perceive a person's thought as it presents itself in spoken words, or in the inmost heaven as anyone is accustomed to perceive a person's aims or end in view. But the difference is that when someone reads the sense of the letter of the Word this is not heard or understood in heaven, only the internal sense, because in heaven they perceive solely the spiritual and celestial levels of the Word, not the natural level of it. The one sense accordingly passes over into the other, for they correspond to each other and only things which have a correspondence have been used in the writing of the Word. All this shows what to understand when reference is made to the translucent nature of the Word, meant by 'a work of sapphire'.

[4] But a person who is unable to think on a higher level of understanding, that is, on a level altogether above material things, cannot grasp any of this, not even the idea that it is possible for a sense to exist in the Word other than the one perceived in the letter. If that person is told that the letter holds within itself a spiritual sense which has to do with truth, and that this in turn holds within itself a celestial sense which has to do with good, and also that these senses shine through the literal sense, he will be taken aback at first, then dismiss the idea as nonsense, and finally ridicule it. Actual experience has shown me that this is what people are like in the Christian world at the present day, especially the learned, and that those who reason against that truth boast of being wiser than those who uphold it. Yet the learning in earliest times, which were called golden and silver ages, had consisted in speaking and in writing in ways in which no attention was be paid to the literal meaning other than to enable hidden wisdom to shine through it, as becomes perfectly clear from the oldest books, including those by gentile authors, as well as from fragments in their languages. For their knowledge was primarily the knowledge of correspondences and the knowledge of representations, which forms of knowledge at the present day are some of those which have been lost.

[5] The reason why there appeared under the Lord's feet 'so to speak a work of sapphire' and why this means the translucence of the Word in the sense of the letter is that 'stone' in general means truth, and 'precious stone' truth shining through from what is Divine and the Lord's. For the meaning of 'stone' in general as truth, see 643, 1298, 3720, 3769, 3771, 3773, 3789, 3798, 6426, 8609, 8940-8942. As for 'precious stone' being truth shining through from what is Divine and the Lord's, this was meant by the twelve precious stones in Aaron's breastplate, which was called the Urim and Thummim, 3862, 6335, 6640.

[6] Something similar occurs in Ezekiel,

Full of wisdom and perfect in beauty, you were in Eden, the garden of God. Every precious stone was your covering - ruby, topaz, diamond, tarshish, shoham, and jasper, sapphire, chrysoprase, emerald, and gold. The workmanship of your timbrels and your pipes was within you; on the day you were created they were prepared. You were perfect in your ways on the day you were created. Ezekiel 28:12-13, 15.

This refers to Tyre, by which the Church in respect of interior cognitions or knowledge of truth and good is meant, 1201. Its intelligence and wisdom as these had been in its infancy or earliest period are described by those precious stones. 'The day you were created' means the first state when they were regenerated, for 'creation' in the Word means the regeneration or new creation of a person, 16, 88.

[7] Similar things are meant by 'the precious stones' in John,

The foundations of the wall of the city were adorned with every kind of precious stone. The first foundation was jasper, the second sapphire, the third chalcedony, the fourth emerald, the fifth sardonyx, the sixth sardius, the seventh chrysolite, the eighth beryl, the ninth topaz, the tenth chrysoprase, the eleventh jacinth, the twelfth amethyst. Revelation 21:19-20.

This refers to the holy Jerusalem coming down from heaven, by which a new Church among gentile nations is meant, after the present-day Church in our European world has been laid waste. 'The precious stones that are its foundations' are God's truths shining through on the lowest level of order.

[8] God's truth shining through on the lowest level of order, which is the Word in the letter, is meant by 'sapphire' in particular, as in Isaiah,

O afflicted one and storm-tossed, and receiving no comfort! Behold, I am arranging your stones with antimony, and will lay your foundations in sapphires. Isaiah 54:11.

This too refers to the Church which will take the place of the former one, meant in verse 1 of that chapter by 'her that is desolate who is going to have more sons than the previously married one'. 'Arranging stones' stands for the Church's truths, 'foundations in sapphires' for truths shining through on lowest levels.

[9] 'Sapphire' is used with a similar meaning in Jeremiah,

Her Nazirites were brighter than snow, they were whiter than milk. Their bones 1 were ruddier than pearls, 2 polished like sapphire. 3 Lamentations 4:7.

'Nazirites' in the representative sense meant the Lord in respect of the Divine Natural, 3301, 6437, and therefore also Divine Truth emanating from Him as it exists on its lowest levels, that is, the Word in the sense of the letter. For 'the hair', which is implied by 'Nazirites' here, and is said to be 'brighter than snow and whiter than milk', means truth on its lowest levels, 3301, 5247, 5570, 'brightness' and 'whiteness' having reference to truth, 3301, 5319. 'Bones that were ruddy' means factual knowledge of truth, or truth on its lowest level, which acts as servant to all other levels, 6592, 8005, 'ruddiness' having reference to the good of love present in truths, 3300. From all this it is evident that 'sapphire' means truth on the lowest levels which is translucent with inner truths.

[10] In Ezekiel,

Above the expanse that was above the heads of the cherubs, in appearance like a sapphire stone, there was the likeness of a throne, and above the likeness of a throne there was the appearance of a man (homo) sitting upon it. Ezekiel 1:26; 10:1.

'The cherubs' are the Lord's protection and providence, guarding against access to Him except through good, 9277 (end). 'A throne over which there was the appearance of a man' is Divine Truth emanating from the Lord's Divine Good, 5313, 6397, 9039. From this it is evident that 'a sapphire stone' means truth translucent with inner truths; that is to say, 'a stone' means truth, and 'sapphire' translucence.

[11] The reason why all things of the Word are translucent with the Lord is that Divine Truth emanating from the Lord is the one and only source of everything there. For what is primary is the one and only vital element present in the things which follow and are derived from it, because they have their being in it and come into being from it; and the Divine Truth is the Lord. Here also lies the reason why the subject in the highest sense of the Word is the Lord alone, His love, providence, kingdom in heaven and on earth, and especially the glorification of His Human.

[12] The fact that the Divine Truth is the Lord Himself is evident from the consideration that whatever emanates from someone is the someone himself. What emanates for instance from a person when he speaks or acts originates in his will and understanding; and will and understanding constitute a person's life, thus the person himself. For the human being is not a human being by virtue of the shape of face and body but by virtue of an understanding that sees what is true and a will that intends what is good. From this it becomes clear that what emanates from the Lord is the Lord; and the fact that this is Divine Truth has been shown often in what has gone before.

[13] But anyone unacquainted with the arcana of heaven may suppose that the nature of Divine Truth which emanates from the Lord is no different from that of spoken words emanating from a human being. It is not spoken words however; rather It is the Divine filling the heavens, like light and heat from the sun filling the world. This may be illustrated by means of the spheres which emanate from the angels in heaven, dealt with in 1048, 1053, 1316, 1504-1520, 1695, 2401, 4464, 5179, 6206 (end), 6598-6613, 7454, 8063, 8630, 8794, 8797. In these places it has been shown and may be seen that they are spheres of the truth of faith and the good of love received from the Lord. But the Divine sphere which emanates from the Lord and is called Divine Truth spreads everywhere; as has been stated, it fills the whole of heaven and composes all of the life there. It appears before the eyes there as light, which enlightens not only angels' sight but also their minds. That same light is in addition what composes a person's understanding in the world. This is the meaning in John,

In Him was life, and the life was the light of men. He was the true light which enlightens every person coming into the world. And the world was made by Him. John 1:4, 9-10.

These words refer to Divine Truth, which in this chapter is called 'the Word'; and Divine Truth or 'the Word' - it says - is the Lord Himself.

[14] That light, which is Divine Truth emanating from the Lord, was described by the ancients as radiating rings of golden hue around the head and body of God represented as a human being. For the ancients had no thought of God except of Him in human form.

[15] When a person is governed by good, and because of good is guided by truths, this person is raised to that Divine light, and - according to the amount and essential nature of the good - to interior light. This provides him with a general enlightenment in which the Lord enables him to see countless truths and to perceive them from good. At this time that person is led by the Lord to discern and absorb those which are suitable to him. He is led to do so as regards the most specific things, in keeping with order, so far as it contributes to his eternal life. The words 'as regards the most specific things' are used because the Lord's providence reigns universally, and it does so because it is present in the most specific things. For specific things are at the same called what is universal, 1919 (end), 6159, 6338, 6482, 6483, 8864, 8865.

फुटनोट:

1. i.e. bodies

2. In other places where Swedenborg quotes this verse he has rubies or gem stones.

3. literally, sapphire their polishing

  
/ 10837  
  

Thanks to the Swedenborg Society for the permission to use this translation.