6844. Trek uw schoenen uit van over uw voeten; dat dit betekent dat de zinlijke dingen, die de uiterlijke van het natuurlijke zijn, moesten worden verwijderd, staat vast uit de betekenis van de schoenen, namelijk de zinlijke dingen, die de uiterlijke van het natuurlijke zijn, nr. 1748; en uit de betekenis van de voeten, namelijk het natuurlijke, waarover de nrs. 2162, 3147, 3761, 3986, 4280, 4938-4952.
Dat uittrekken verwijderen is, is duidelijk; het wordt immers van de zinlijke zaken gezegd, want de woorden moeten worden aangepast aan het onderwerp waarover wordt gehandeld; dus het uittrekken van de schoenen en het verwijderd worden van de zinlijke dingen.
Het moet gezegd worden hoe het hiermee is gesteld: eenieder kan zien dat de schoenen hier iets uitbeelden dat niet met het heilig Goddelijke zou kunnen overeenstemmen en wel zo dat het uittrekken van de schoenen uitbeeldend was voor het verwijderen van ervan; wat zou dit anders voor het Goddelijke van belang zijn of de mens toetrad in schoenen dan wel barrevoets, als hij slechts innerlijk zodanig is dat hij op het Goddelijke met geloof en liefde kan toetreden; daarom worden met de schoenen de zinlijke dingen aangeduid en de zinlijke dingen die de uiterlijke dingen van het natuurlijke zijn, zijn zodanig dat zij niet tegelijk aanwezig kunnen zijn wanneer er heilig over het Goddelijke wordt gedacht; daarom was het, omdat in die tijd de uitbeeldingen in acht genomen moesten worden, Mozes niet geoorloofd om met schoenen aan te naderen.
Dat de zinlijke dingen, die de uiterlijke van het natuurlijke zijn, zodanig zijn dat zij het Goddelijke niet kunnen opnemen heeft als oorzaak dat zij in wereldse, lichamelijke en eveneens aardse zaken zijn, want zij nemen die van het dichtst nabij op; vandaar trekken de dingen die in het geheugen vanuit de zinlijke dingen zijn, al wat er van is, uit het licht en de warmte van de wereld en slechts weinig uit het licht en de warmte van de hemel; daarom zijn die de laatste dingen die kunnen worden wederverwekt, dat wil zeggen, iets van het licht van de hemel kunnen opnemen, daarvandaan komt het, dat de mens, wanneer hij in die zinlijke dingen is en daaruit denkt, over het Goddelijke niet anders denkt dan zoals over aardse dingen en dat hij, indien hij in het boze is, vanuit die dingen geheel en al tegen het Goddelijke denkt; daarom wordt de mens, wanneer hij over zulke dingen denkt als van het geloof en de liefde tot God zijn, indien hij in het goede is, opgeheven uit de zinlijke dingen, die de uiterlijke zaken van het natuurlijke zijn, tot de innerlijke dingen, dus van de aardse en de wereldse dingen nadert tot de hemelse en geestelijke.
Dit weet de mens niet, met als oorzaak dat hij niet weet dat bij hem de innerlijke dingen zijn onderscheiden van de uiterlijke en dat er een denken is dat meer en meer innerlijk is en ook meer en meer uiterlijk; en omdat hij die niet kent, kan hij daarover niet bespiegelen.
Maar men zie wat over het denken en de gedachten vanuit het zinlijke eerder is gezegd, namelijk dat zij die daaruit denken, slechts uiterst weinig vrijheid hebben, nrs. 5089, 5094, 6201, 6310,-6312, 6314, 6316, 6318, 6589, 6612, 6614, 6622, 6624.
Dat de mens wordt opgeheven vanuit het zinlijke en wanneer hij wordt opgeheven in een milder schijnsel komt en dat dit vooral plaatsvindt met degenen die worden wederverwekt, nrs. 6183, 6313, 6315.
Hieruit nu blijkt wat er wordt verstaan onder de schoenen van over de voeten uittrekken.
Dat er bij de mens een uiterlijk, een middelste en een innerlijk natuurlijke is, zie de nrs. 4570, 5118, 5126, 5497, 5649; het innerlijk natuurlijke wordt aangeduid met de voeten, het middelste natuurlijke met de zolen en het uiterlijke en uitwendige met de schoenen.