Hemel en Hel #319

Par Emanuel Swedenborg

Étudier ce passage

  
/ 603  
  

319. Dat heidenen evengoed als Christenen zalig worden, kunnen zij verstaan, die weten wat bij de mens de hemel maakt; want de hemel is in de mens, en zij die de hemel in zich hebben, komen in de hemel. De hemel in de mens is het erkennen van het Goddelijke en zich door het Goddelijke te laten leiden. Het eerste en voornaamste van alle godsdienst is de erkenning van het Goddelijke. Een godsdienst zonder die erkenning is geen godsdienst en de voorschriften van elke godsdienst hebben betrekking op aanbidding; zij leren dus op welke wijze het Goddelijke moet worden aanbeden, opdat de aanbidding Hem welgevallig zal zijn; en wanneer dit in zijn geest bevestigd wordt, dus naarmate hij het wil of naarmate hij het liefheeft, wordt hij door de Heer geleid. Het is bekend dat heidenen een zedelijk leven leiden, evengoed als de Christenen en velen van hen zelfs beter. De mensen leiden een zedelijk leven, óf ter wille van het Goddelijke, óf ter wille van het oordeel van de wereld; maar een zedelijk leven dat geleid wordt ter wille van het Goddelijke is geestelijk leven. En ofschoon beide uitwendig gelijk schijnen, zijn zij innerlijk geheel verschillend; het ene maakt de mens zalig, maar het andere niet, want hij die een zedelijk leven leidt ter wille van het Goddelijke, wordt door het Goddelijke geleid, maar hij die een zedelijk leven leidt ter wille van de wereld, wordt door zichzelf geleid. Dit kan door een voorbeeld worden opgehelderd. Hij die geen kwaad bedrijft tegen zijn naaste, omdat kwaad doen strijdig is met de godsdienst, bijgevolg ook met het Goddelijke, laat het kwade uit een geestelijk motief; maar hij die geen kwaad tegen een ander bedrijft alleen uit vrees voor de wet, of uit vrees om zijn goede naam, zijn eer of gewin te verliezen, en bijgevolg ter wille van zichzelf of van de wereld, die schuwt het kwaad alleen uit een natuurlijk motief, en wordt door zichzelf geleid; het leven van de laatste is natuurlijk, maar dat van de eerste is geestelijk. De mens, wiens zedelijk leven geestelijk is, heeft de hemel in zich; maar de mens, wiens leven slechts natuurlijk is, heeft de hemel niet in zich. De reden daarvan is, dat de hemel van boven af invloeit en het innerlijk van de mens opent en door dit innerlijke in het uitwendige vloeit, terwijl de wereld van beneden af invloeit en het uitwendige opent, maar niet het innerlijke. Want er bestaat geen invloeiing van de natuurlijke wereld in de geestelijke, maar wel van de geestelijke in de natuurlijke; en wanneer de hemel niet tegelijkertijd wordt ontvangen, wordt daarom het innerlijk gesloten. Uit deze opmerkingen kan men zien wie de hemel in zich ontvangen en wie niet. Maar de hemel is bij iedereen niet dezelfde, maar verschilt naarmate ieders genegenheid tot het goede en het ware uit het goede. Zij, die in de genegenheid tot het goede zijn ter wille van het Goddelijke, hebben de Goddelijke waarheid lief; want het goede en het ware hebben elkaar wederkerig lief en wensen verenigd te zijn; daarom ontvangen de heidenen ze uit liefde in het andere leven, ofschoon zij niet in de echte waarheden zijn tijdens hun leven in de wereld.

  
/ 603  
  

Thanks to the Swedenborg Boekhuis NL and Guus Janssens for their permission to use this translation.